Amerikaanse leveringen in 1919 aan het ABBL
Geplaatst: 13 mar 2023 23:59
Beste allen,
Ik kom graag even terug op het gebruik van Amerikaanse uniformen in het Belgisch leger tijdens het interbellum. Eerder werd hierover al gepost op viewtopic.php?p=2985&hilit=amerikaanse#p2985. Hierin staan volgens mij enkele verkeerde veronderstellingen. Zo lag bijvoorbeeld het verschil tussen de Overcoat M1917 en de M1918 niet zozeer in de lengte maar in andere details. Het is wel zo dat de M1918 ingekort werd voor bv cyclisteneenheden. In de JMO van 1923 staat hierover trouwens een omzendbrief van 8 februari 1923 dat de Engelse en Amerikaanse kapotjassen moesten aangepast worden zodat de panden konden omgeslagen worden en vastgeknoopt zoals bij de vooroorlogse exemplaren ... indien de lengte dit toeliet. Om de uniformiteit te bewaren, moesten deze jassen zoveel mogelijk toebedeeld worden aan de eenheden van de eerste lijn. De jassen waarbij dit niet mogelijk was, moesten zoveel mogelijk toebedeeld worden aan de hulptroepen, de luchtvaartdiensten, de genie etc. Aangezien de productie van de M1917 werd stopgezet in de VS, mogen we er van uit gaan dat men enkel de M1918 aan België leverde. Bij gebrek aan extra bronnenmateriaal is het echter moeilijk om een definitief oordeel uit te spreken over deze geschiedenis.
In het boek "Het Belgische leger in de Grote Oorlog" wordt verwezen naar een lijst getiteld "Supplies to he Belgian government" van 1 oktober 1917 waarin sprake zou zijn van de levering van 3.060 jassen en 4.356 broeken. De verdeling van deze kledingstukken zou nog voor het eindoffensief plaats gevonden hebben. Ik heb uiteraard het document niet zelf gezien. De Amerikanen gebruikten in hun communicatie standaardvermeldingen indien het om wollen (wool) kledingstukken ging of (zonder vermelding) katoenen kledingstukken. Naar mijn mening betrof het hier wellicht de katoenen werkuniformen waarvan foto's opgenomen zijn op p. 398-399, (o.a.?) vervaardigd door C. Kenyon Co., New York. Deze vestjes werden vervaardigd in de VS met knopen van Amerikaanse makelij erop voorzien.
Het is dan ook niet onlogisch dat de Amerikaanse vesten model 1912 (de katoenen versie) en 1912/17 (de wollen versie) pas te zien zijn op foto's van na de vijandelijkheden, waardoor de vestjes in het hoger aangehaalde boek omschreven werden als "afzwaaimodellen". Naar mijn mening werden al deze uniformen ook effectief pas geleverd aan de Belgisch overheid in 1919 en wel als één geheel waaruit men is blijven putten tot en met 1940. Andere leveringen van latere datum zijn tot nu toe onbekend.
Door de wetten van 10 mei en 9 juli 1918 was het de President van de V.S. toegestaan om oorlogsmateriaal te verkopen aan andere strijdende partijen die met dezelfde regering in oorlog waren als de Verenigde Staten. Bij de American Expeditionary Forces (AEF) was er dan ook een Service of Supply (SOS) die dergelijke verkopen in goede banen moest leiden. Deze SOS bestond, onder leiding van Major General James Harbord (één van de vertrouwenspersonen van General Pershing) uit de afzonderlijke diensten Air Service, Engineer, Medical, Motor Transport Corps, Ordnance, Quartermaster Corps en Signal Corps. Brigadier General Charles Rieseck Krauthoff was de officier die rechtstreeks instond voor de verkoop van de eigendommen. Buiten een heel aantal verkopen van schroot en gerecycleerd materiaal door de diverse diensten, was er op 1 maart 1919 enkel een groot contract met de Belgische regering ter waarde van 24.000.000 USD.
In 1919 werd er een deal gesloten tussen de regering van de Verenigde Staten, vertegenwoordigd door Brigadier General Krauthoff, en de Belgische regering, vertegenwoordigd door haar speciale gezant Alexandre Galopin. Galopin (de latere gouverneur van de Generale Maatschappij in WOII en naamgever aan de Galopindoctrine) was voor de Eerste Wereldoorlog ingenieur bij FN in Herstal, nam de wijk naar Frankrijk en raakte daar betrokken bij de Franse wapenindustrie.
Tegen het einde van de oorlog had het Amerikaanse leger 3,7 miljoen soldaten op de been (2 miljoen in Frankrijk en 1,7 miljoen in de VS). Bovendien had de War Department beslist om dit aantal op te trekken naar 5.000.000 manschappen waarvoor al aankopen gestart waren. De demobilisatie gebeurde in snel tempo. In januari 1919 waren al 800.000 Amerikaanse soldaten gedemobiliseerd. Aan een tempo van 80.000 man per week, waren tegen einde mei 1919 al 2.252.000 man ontslagen van de dienst.
De AEF had in 1919 dan ook heel wat overschotten aan oorlogsmateriaal in de diverse depots die zij wilden verkopen volgens haar eigen voorwaarden (voornamelijk qua hoeveelheid en prijs). Nadat de overeenkomst tussen Krauthoff en Galopin gesloten was op 1 maart 1919 (na tussenkomst van financier en voorzitter van de War Industries Board Bernard Mannes Baruch), kreeg de Belgische regering 50 dagen de tijd om in de depots van de AEF in Frankrijk en Engeland het materiaal te gaan onderwerpen aan een inspectie, waarna de Belgische regering aan de Amerikaanse regering een lijst zou overmaken met de aantallen van het gewenste materiaal en de gewenste kwaliteit van het gekozen materiaal. Kort daarop zou de Amerikaanse regering de Belgische regering informeren welk materiaal en tegen welke prijs zij wilde verkopen, waarna de Belgische regering de voorgestelde lijst kon goedkeuren, weliswaar tegen de geldelijke voorwaarden die de Amerikaanse regering haar eerder meedeelde. 30 dagen later moest de Belgische regering de goederen laten ophalen in de diverse depots tegen schuldbekentenis.
Op 8 maart 1919 werd volgend materiaal besteld:
Nieuw materiaal:
300.000 broeken trousers, wool, O.D. (102.000 in size 34, 150.000 in size 36 en 48.000 in size 38);
60.000 rijbroeken breeches, wool, O.D. (20.400 in size 34, 39.600 in size 36);
500.000 paar schoenen shoes, type No. 104;
350 paar getten leggings, canvas, foot (model 1917) (vermoedelijk werd hier aanvankelijk 350.000 paar bedoeld);
30.000 paar getten leggings, canvas, mounted (met lederen binnenwerk);
305.000 vesten coats, cotton (152.500 in size 38, 134.200 in size 40, 18.300 in size 42);
1.000.000 paar kousen stockings, wool, heavy;
250.000 onderhemden undershirts, wool, heavy.
Gerecycleerd materiaal (class A):
350.000 capotes overcoats (220.500 in size 38, 87.500 in size 40, 42.000 in size 42);
350.000 vesten coats, wool (175.000 in size 38, 154.000 in size 40, 21.000 in size 42).
Op 19 maart 1919 had de Belgische regering ook graag 400.000 katoenen onderbroeken en wou zij de 250.000 wollen onderhemden wijzigen in katoenen onderhemden. Hierop werd niet ingegaan door de Amerikaanse intendance.
Op 26 maart 1919 liet men weten dat de gevraagde aantallen van het class A-materiaal niet aanwezig waren, maar desnoods vervangen konden worden door nieuw materiaal. Als de voorraad opgehaald zou worden door de Belgische regering, werd New York City voorgesteld als depot waar alles verzameld zou worden.
Op 27 maart 1919 vroeg de Belgische regering om het order als volgt te wijzigen:
500.000 overcoats (vermoedelijk enkel M1918)
500.000 wollen vesten (vermoedelijk enkel Coat, Wool, OD, M1912/17)
420.000 wollen broeken
80.000 wollen rijbroeken (vermoedelijk enkel Breeches, Wool, OD, M1917)
800.000 paar schoenen
250.000 katoenen onderhemdjes
330.000 paar leggings, canvas, foot
30.000 paar leggings, canvas, mounted
1.100.000 paar grove wollen sokken
305.000 katoenen vesten (vermoedelijk enkel Coat, Cotton, OD, M1912)
400.000 katoenen onderbroeken
Er was haast mee gemoeid om de nieuwe lichtingen te kunnen kleden. Om tegemoet te komen aan de dringende vraag, zouden 80.000 overcoats, 20.000 wollen rechte broeken, 500.000 paar schoenen, 165.000 paar leggings canvas foot, 1.100.000 paar sokken en 36.000 katoenen vesten geleverd worden vanuit de depots in Frankrijk. De rest zou verscheept worden vanuit de Verenigde Staten.
Op 15 april liet de Belgische regering weten dat twee stoomboten onderweg waren naar New York voor de pick-up. De aankomst van de stoomschepen in New York was voorzien tussen 10 en 15 april 1919.
Op 17 april liet het AEF weten volgende zaken te kunnen verschaffen uit haar eigen stocks: 422.000 overcoats, 412.500 wollen vesten, 420.000 wollen broeken, 300.000 paar schoenen, 165.000 paar canvas leggings foot, 1.100.000 paar grove wollen kousen, 36.000 katoenen vesten. De bestelling van 400.000 katoenen onderbroeken werd geannuleerd. Bijgevolg moest de Amerikaanse regering vanuit de Verenigde Staten nog volgende (nieuwe) items ter beschikking stellen: 72.000 overcoats, 87.500 wollen vesten, 80.000 wollen rijbroeken, 250.000 katoenen onderhemdjes, 165.000 paar canvas leggings foot, 30.000 paar leggings mounted, 269.000 katoenen vesten en 500.000 paar schoenen. De 500.000 paar schoenen waren niet nieuw en ongeveer 50% was voorzien van benageling.
Uiteindelijk waren op 5 mei 1919 78.000 gebruikte overcoats, 87.500 gebruikte wollen vesten, 80.850 nieuwe wollen vesten, 250.000 nieuwe katoenen onderhemdjes, 165.000 paar nieuwe canvas leggings foot, 30.000 paar nieuwe leggings mounted en 269.000 nieuwe kaki vesten in of onderweg naar New York (ongeveer de helft van de bestelde goederen was al in New York toegekomen). Op 14 mei waren de bestelde goederen bijeengebracht en klaar om verscheept te worden.
De 500.000 schoenen werden er uiteindelijk 549.000 paar 1917 pattern Field Shoes en kwamen uit de stocks van de AEF. Het ging om nieuwe exemplaren.
Met het stoomschip Auburn vertrok het eerste deel van de levering op 14 juni 1919 van Brooklyn naar Antwerpen.
Op 1 augustus 1919 vertrok het tweede deel met het stoomschip Aledo van de Red Star Line. De factuur voor de volledige levering volgde met de eerstvolgende zending naar de Chief Quartermaster van de AEF in Frankrijk.
In september 1918 zou het veldleger zo'n 170.000 man in stelling gebracht hebben (https://www.cegesoma.be/docs/media/chtp ... e_Maes.pdf). Voor het speciale contingent van 1919 (https://www.dekamer.be/digidoc/DPS/K306 ... 640260.PDF), bestaande uit de nog niet voorheen opgeroepen dienstplichtigen van de klas 1914 tot en met 1919, werd gestreefd naar 100.000 man. Het legercontingent op vredesvoet voor 1920 werd op ten hoogste 100.000 man bepaald (https://www.senate.be/lexdocs/S0668/S06680045.pdf).
Het spreekt dan ook voor zich dat, met de hiervoor besproken reusachtige bestelling, en de aanmaak door Belgische kleermakers van nieuwe vesten, broeken, jassen etc. in de jaren 1920-1930, de voorraad een hele tijd kon aangehouden worden.
Bron:
- Hearings before the select committee on expenditures in the war department, house of representatives, sixty-sixth congress, first session on war expenditures, serial 1-part 9, war contracts of $100,000 and over, Washington, Goverment Printing Office, 1919
- Hearings before subcommittee No. 3 (foreign expenditure) of the select committee on expenditures in the war department, house of representatives, sixty-sixth congress, first and second sessions on war expenditures, serial 4-parts 1 to 25, volume 1, Washington, Goverment Printing Office, 1920
Ik kom graag even terug op het gebruik van Amerikaanse uniformen in het Belgisch leger tijdens het interbellum. Eerder werd hierover al gepost op viewtopic.php?p=2985&hilit=amerikaanse#p2985. Hierin staan volgens mij enkele verkeerde veronderstellingen. Zo lag bijvoorbeeld het verschil tussen de Overcoat M1917 en de M1918 niet zozeer in de lengte maar in andere details. Het is wel zo dat de M1918 ingekort werd voor bv cyclisteneenheden. In de JMO van 1923 staat hierover trouwens een omzendbrief van 8 februari 1923 dat de Engelse en Amerikaanse kapotjassen moesten aangepast worden zodat de panden konden omgeslagen worden en vastgeknoopt zoals bij de vooroorlogse exemplaren ... indien de lengte dit toeliet. Om de uniformiteit te bewaren, moesten deze jassen zoveel mogelijk toebedeeld worden aan de eenheden van de eerste lijn. De jassen waarbij dit niet mogelijk was, moesten zoveel mogelijk toebedeeld worden aan de hulptroepen, de luchtvaartdiensten, de genie etc. Aangezien de productie van de M1917 werd stopgezet in de VS, mogen we er van uit gaan dat men enkel de M1918 aan België leverde. Bij gebrek aan extra bronnenmateriaal is het echter moeilijk om een definitief oordeel uit te spreken over deze geschiedenis.
In het boek "Het Belgische leger in de Grote Oorlog" wordt verwezen naar een lijst getiteld "Supplies to he Belgian government" van 1 oktober 1917 waarin sprake zou zijn van de levering van 3.060 jassen en 4.356 broeken. De verdeling van deze kledingstukken zou nog voor het eindoffensief plaats gevonden hebben. Ik heb uiteraard het document niet zelf gezien. De Amerikanen gebruikten in hun communicatie standaardvermeldingen indien het om wollen (wool) kledingstukken ging of (zonder vermelding) katoenen kledingstukken. Naar mijn mening betrof het hier wellicht de katoenen werkuniformen waarvan foto's opgenomen zijn op p. 398-399, (o.a.?) vervaardigd door C. Kenyon Co., New York. Deze vestjes werden vervaardigd in de VS met knopen van Amerikaanse makelij erop voorzien.
Het is dan ook niet onlogisch dat de Amerikaanse vesten model 1912 (de katoenen versie) en 1912/17 (de wollen versie) pas te zien zijn op foto's van na de vijandelijkheden, waardoor de vestjes in het hoger aangehaalde boek omschreven werden als "afzwaaimodellen". Naar mijn mening werden al deze uniformen ook effectief pas geleverd aan de Belgisch overheid in 1919 en wel als één geheel waaruit men is blijven putten tot en met 1940. Andere leveringen van latere datum zijn tot nu toe onbekend.
Door de wetten van 10 mei en 9 juli 1918 was het de President van de V.S. toegestaan om oorlogsmateriaal te verkopen aan andere strijdende partijen die met dezelfde regering in oorlog waren als de Verenigde Staten. Bij de American Expeditionary Forces (AEF) was er dan ook een Service of Supply (SOS) die dergelijke verkopen in goede banen moest leiden. Deze SOS bestond, onder leiding van Major General James Harbord (één van de vertrouwenspersonen van General Pershing) uit de afzonderlijke diensten Air Service, Engineer, Medical, Motor Transport Corps, Ordnance, Quartermaster Corps en Signal Corps. Brigadier General Charles Rieseck Krauthoff was de officier die rechtstreeks instond voor de verkoop van de eigendommen. Buiten een heel aantal verkopen van schroot en gerecycleerd materiaal door de diverse diensten, was er op 1 maart 1919 enkel een groot contract met de Belgische regering ter waarde van 24.000.000 USD.
In 1919 werd er een deal gesloten tussen de regering van de Verenigde Staten, vertegenwoordigd door Brigadier General Krauthoff, en de Belgische regering, vertegenwoordigd door haar speciale gezant Alexandre Galopin. Galopin (de latere gouverneur van de Generale Maatschappij in WOII en naamgever aan de Galopindoctrine) was voor de Eerste Wereldoorlog ingenieur bij FN in Herstal, nam de wijk naar Frankrijk en raakte daar betrokken bij de Franse wapenindustrie.
Tegen het einde van de oorlog had het Amerikaanse leger 3,7 miljoen soldaten op de been (2 miljoen in Frankrijk en 1,7 miljoen in de VS). Bovendien had de War Department beslist om dit aantal op te trekken naar 5.000.000 manschappen waarvoor al aankopen gestart waren. De demobilisatie gebeurde in snel tempo. In januari 1919 waren al 800.000 Amerikaanse soldaten gedemobiliseerd. Aan een tempo van 80.000 man per week, waren tegen einde mei 1919 al 2.252.000 man ontslagen van de dienst.
De AEF had in 1919 dan ook heel wat overschotten aan oorlogsmateriaal in de diverse depots die zij wilden verkopen volgens haar eigen voorwaarden (voornamelijk qua hoeveelheid en prijs). Nadat de overeenkomst tussen Krauthoff en Galopin gesloten was op 1 maart 1919 (na tussenkomst van financier en voorzitter van de War Industries Board Bernard Mannes Baruch), kreeg de Belgische regering 50 dagen de tijd om in de depots van de AEF in Frankrijk en Engeland het materiaal te gaan onderwerpen aan een inspectie, waarna de Belgische regering aan de Amerikaanse regering een lijst zou overmaken met de aantallen van het gewenste materiaal en de gewenste kwaliteit van het gekozen materiaal. Kort daarop zou de Amerikaanse regering de Belgische regering informeren welk materiaal en tegen welke prijs zij wilde verkopen, waarna de Belgische regering de voorgestelde lijst kon goedkeuren, weliswaar tegen de geldelijke voorwaarden die de Amerikaanse regering haar eerder meedeelde. 30 dagen later moest de Belgische regering de goederen laten ophalen in de diverse depots tegen schuldbekentenis.
Op 8 maart 1919 werd volgend materiaal besteld:
Nieuw materiaal:
300.000 broeken trousers, wool, O.D. (102.000 in size 34, 150.000 in size 36 en 48.000 in size 38);
60.000 rijbroeken breeches, wool, O.D. (20.400 in size 34, 39.600 in size 36);
500.000 paar schoenen shoes, type No. 104;
350 paar getten leggings, canvas, foot (model 1917) (vermoedelijk werd hier aanvankelijk 350.000 paar bedoeld);
30.000 paar getten leggings, canvas, mounted (met lederen binnenwerk);
305.000 vesten coats, cotton (152.500 in size 38, 134.200 in size 40, 18.300 in size 42);
1.000.000 paar kousen stockings, wool, heavy;
250.000 onderhemden undershirts, wool, heavy.
Gerecycleerd materiaal (class A):
350.000 capotes overcoats (220.500 in size 38, 87.500 in size 40, 42.000 in size 42);
350.000 vesten coats, wool (175.000 in size 38, 154.000 in size 40, 21.000 in size 42).
Op 19 maart 1919 had de Belgische regering ook graag 400.000 katoenen onderbroeken en wou zij de 250.000 wollen onderhemden wijzigen in katoenen onderhemden. Hierop werd niet ingegaan door de Amerikaanse intendance.
Op 26 maart 1919 liet men weten dat de gevraagde aantallen van het class A-materiaal niet aanwezig waren, maar desnoods vervangen konden worden door nieuw materiaal. Als de voorraad opgehaald zou worden door de Belgische regering, werd New York City voorgesteld als depot waar alles verzameld zou worden.
Op 27 maart 1919 vroeg de Belgische regering om het order als volgt te wijzigen:
500.000 overcoats (vermoedelijk enkel M1918)
500.000 wollen vesten (vermoedelijk enkel Coat, Wool, OD, M1912/17)
420.000 wollen broeken
80.000 wollen rijbroeken (vermoedelijk enkel Breeches, Wool, OD, M1917)
800.000 paar schoenen
250.000 katoenen onderhemdjes
330.000 paar leggings, canvas, foot
30.000 paar leggings, canvas, mounted
1.100.000 paar grove wollen sokken
305.000 katoenen vesten (vermoedelijk enkel Coat, Cotton, OD, M1912)
400.000 katoenen onderbroeken
Er was haast mee gemoeid om de nieuwe lichtingen te kunnen kleden. Om tegemoet te komen aan de dringende vraag, zouden 80.000 overcoats, 20.000 wollen rechte broeken, 500.000 paar schoenen, 165.000 paar leggings canvas foot, 1.100.000 paar sokken en 36.000 katoenen vesten geleverd worden vanuit de depots in Frankrijk. De rest zou verscheept worden vanuit de Verenigde Staten.
Op 15 april liet de Belgische regering weten dat twee stoomboten onderweg waren naar New York voor de pick-up. De aankomst van de stoomschepen in New York was voorzien tussen 10 en 15 april 1919.
Op 17 april liet het AEF weten volgende zaken te kunnen verschaffen uit haar eigen stocks: 422.000 overcoats, 412.500 wollen vesten, 420.000 wollen broeken, 300.000 paar schoenen, 165.000 paar canvas leggings foot, 1.100.000 paar grove wollen kousen, 36.000 katoenen vesten. De bestelling van 400.000 katoenen onderbroeken werd geannuleerd. Bijgevolg moest de Amerikaanse regering vanuit de Verenigde Staten nog volgende (nieuwe) items ter beschikking stellen: 72.000 overcoats, 87.500 wollen vesten, 80.000 wollen rijbroeken, 250.000 katoenen onderhemdjes, 165.000 paar canvas leggings foot, 30.000 paar leggings mounted, 269.000 katoenen vesten en 500.000 paar schoenen. De 500.000 paar schoenen waren niet nieuw en ongeveer 50% was voorzien van benageling.
Uiteindelijk waren op 5 mei 1919 78.000 gebruikte overcoats, 87.500 gebruikte wollen vesten, 80.850 nieuwe wollen vesten, 250.000 nieuwe katoenen onderhemdjes, 165.000 paar nieuwe canvas leggings foot, 30.000 paar nieuwe leggings mounted en 269.000 nieuwe kaki vesten in of onderweg naar New York (ongeveer de helft van de bestelde goederen was al in New York toegekomen). Op 14 mei waren de bestelde goederen bijeengebracht en klaar om verscheept te worden.
De 500.000 schoenen werden er uiteindelijk 549.000 paar 1917 pattern Field Shoes en kwamen uit de stocks van de AEF. Het ging om nieuwe exemplaren.
Met het stoomschip Auburn vertrok het eerste deel van de levering op 14 juni 1919 van Brooklyn naar Antwerpen.
Op 1 augustus 1919 vertrok het tweede deel met het stoomschip Aledo van de Red Star Line. De factuur voor de volledige levering volgde met de eerstvolgende zending naar de Chief Quartermaster van de AEF in Frankrijk.
In september 1918 zou het veldleger zo'n 170.000 man in stelling gebracht hebben (https://www.cegesoma.be/docs/media/chtp ... e_Maes.pdf). Voor het speciale contingent van 1919 (https://www.dekamer.be/digidoc/DPS/K306 ... 640260.PDF), bestaande uit de nog niet voorheen opgeroepen dienstplichtigen van de klas 1914 tot en met 1919, werd gestreefd naar 100.000 man. Het legercontingent op vredesvoet voor 1920 werd op ten hoogste 100.000 man bepaald (https://www.senate.be/lexdocs/S0668/S06680045.pdf).
Het spreekt dan ook voor zich dat, met de hiervoor besproken reusachtige bestelling, en de aanmaak door Belgische kleermakers van nieuwe vesten, broeken, jassen etc. in de jaren 1920-1930, de voorraad een hele tijd kon aangehouden worden.
Bron:
- Hearings before the select committee on expenditures in the war department, house of representatives, sixty-sixth congress, first session on war expenditures, serial 1-part 9, war contracts of $100,000 and over, Washington, Goverment Printing Office, 1919
- Hearings before subcommittee No. 3 (foreign expenditure) of the select committee on expenditures in the war department, house of representatives, sixty-sixth congress, first and second sessions on war expenditures, serial 4-parts 1 to 25, volume 1, Washington, Goverment Printing Office, 1920