De Wet Bovesse en het Burgerlijke Mobilisatieboekje
Geplaatst: 31 dec 2020 15:59
Na de parlementaire werkzaamheden in de Kamer van Volksvertegenwoordigers (Memorie van toelichting en tekst van het wetsontwerp, nr 104, Vergadering van 30 Januari 1934; Verslag, nr 234, Vergadering van 6 Juni 1934; Parlementaire handelingen, Vergaderingen van 27 en 28 Juni 1934) en de Senaat (Verslag, nr 23, Vergadering van 18 December 1934; Parlementaire handelingen: Vergadering van 27 Februari 1935) werd de Wet van 5 maart 1935 betreffende de plichten der ambtenaren in oorlogstijd, de zogenaamde Wet Bovesse (1), aangenomen als volgt (2):
LEOPOLD III, Koning der Belgen, Aan allen, tegenwoordigen en toekomenden, Heil,
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :
Art. 1. Ieder persoon die een openbare functie, een openbaren post of een openbaar ambt waarneemt, ieder persoon belast met een openbaren dienst, ieder beheerder, beambte of bediende van een openbare inrichting of van een door den Staat, de provincie of de gemeente geautoriseerden of geconcedeerden dienst moet, in geval van mobilisatie van het leger, als hij niet onder de wapens geroepen wordt, al zijne krachten besteden aan de uitvoering, der bevelen die hem gegeven worden door zijne chefs of door de chefs tot wier beschikking zijne meerderen hem stellen.
Art. 2. Ieder bij vorenstaand artikel bedoeld persoon, die in geval van mobilisatie van het leger diensten moet helpen verrichten waardoor hij met het publiek of met aan zijn administratie vreemde personen in aanraking komt, draagt als herkenningsteeken een armband in de nationale kleuren, voorzien van een op de binnenzijde genaaide etiket met zijn familienaam en voornamen en den dienst waartoe hij behoort.
Dient hij organiek deel uit te maken van de staven of van de troepenkorpsen, dan draagt hij een uniform waarvan de kenmerken door den minister van landsverdediging bepaald worden.
Art. 3. Ieder bij artikel 1 bedoeld persoon, die onbekwaam bevonden is om zijn werk voort te zetten, wordt, in geval van mobilisatie van het leger, ambtshalve en in ’t belang van den dienst ter beschikking gesteld bij afdanking; voor de tijdelijke bedienden geschiedt het ontslag met eene maand opzegging.
Het beroep dat hem eventueel zou toegestaan zijn geldt niet als opschorting der terbeschikkingstelling.
Voor het tijdelijk personeel geschiede afdanking met een maand vooropzegging.
Art. 4. Ieder bij artikel 1 bedoeld persoon die, in geval van mobilisatie van het leger, den hem toevertrouwden post verlaat, zonder bevel of zonder toelating van de overheid waarvan hij afhangt, wordt gestraft met ééne maand tot één jaar gevangenis, onverminderd de tuchtstraffen.
Boek één van het Strafwetboek, zonder uitzondering van hoofdstuk VII en artikel 85, is toepasselijk op deze overtreding.
Art. 5. De Koning bepaalt de vergoedingen verschuldigd aan ieder bij artikel 1 bedoeld persoon die, in bevolen dienst en ten gevolge van dezen dienst, oorlogsverwondingen opliep, alsmede de vergoedingen verschuldigd aan de weduwe, de weezen of de ascendenten van een bij artikel 1 bedoeld persoon die in bevolen dienst, ten gevolge van dezen dienst en ten gevolge van den oorlog, het leven verloor.
Kondigen de tegenwoordige wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel bekleed en door den Moniteur bekendgemaakt worde.
Gegeven te Brussel, den 5n Maart 1935.
LEOPOLD.
Van 's Konings wege :
De Minister van Landsverdediging,
A. DEVEZE.
Gezien en met 's Lands zegel gezegeld :
De Minister van Justitie,
FR. BOVESSE.
Deze wet strekte ertoe om de continuïteit van de Belgische instellingen te garanderen in geval van oorlog. Het wees diegenen die een openbare functie uitoefenden of die tot een dienst van algemeen nut behoorden (ambtenaar, beambte of bediende) op hun plichten en moest verhinderen dat zij hun post zouden verlaten. Op post blijven, betekende evenwel niet noodzakelijk dat ze ter plaatse moesten blijven aangezien de uitoefening van hun post ook elders kon gebeuren indien dit nuttiger was voor de Staat. Het kon ook zijn dat zij in oorlogstijd niet meer hetzelfde werk te verrichten zouden krijgen of dat ze onder een andere chef moesten werken. Ze moesten immers hun “gansche werkkracht ten dienste stellen van ’t Land”. Het ging om magistraten, deurwaarders, notarissen, burgemeesters, schepenen, ambtenaren van het kadaster etc., bedienden van autobuslijnen die door de overheid geconcedeerd of geautoriseerd werden aan de busmaatschappijen, sluiswachters, spoorwegpersoneel, personeel van de Regie voor Telegraaf en Telefoon, de posterijen, politieagenten, leerkrachten, …
De opeising duurde vanaf de publicatie in het Belgisch Staatsblad van het koninklijk besluit waarin de mobilisatie van het leger bevolen werd tot de publicatie waarin het leger terug op vredesvoet geplaatst werd. Aldus “opgeëiste” personen of hun erfgerechtigden die schade ondervonden, zouden hiervoor door de Staat vergoed worden.
Iedere vaste of tijdelijk burgerlijke ambtenaar, beambte of bediende in actieve dienst die geen militaire verplichtingen had maar wel onder de Wet Bovesse viel, kon tijdelijk aan het leger verbonden worden in oorlogstijd. Deze personen droegen verplicht een kaki uniform zonder biezen. De kraagspiegels waren in kaki lakenstof. Op de hoofddeksels en de kraagspiegels werd een Belgische leeuw gedragen in verguld, verzilverd of gebronsd metaal afhankelijk van hun gelijkgestelde graad, al of niet vergezeld van één of twee staafjes. Beambten en bedienden met de rang van korporaal of soldaat droegen een koningsblauwe wollen kwast op de politiemuts. Bovendien moesten allen ook een armband in de nationale kleuren dragen met een zegel van het bestuur waarbij ze werkzaam waren. De gelijkgestelde officieren moesten de kosten van hun uniform zelf dragen (3).
Ambtenaren of bedienden die niet gemobiliseerd werden omdat zij een vrijbrief hadden en die geen bevel gekregen hadden om te blijven ondanks een eventuele bezetting door de vijand, mochten zich niet gevangen laten nemen door de vijand. Zij moesten zich bij het leger voegen, eventueel na het advies ingewonnen te hebben van de lokale Kanton- of Districtscommandant van de rijkswacht of van de Provincie- of Plaatscommandant van het leger, van zodra de vijand in aantocht was of van zodra hun opdracht geen reden van bestaan meer had.
Er werd dan ook een burgerlijk zakboekje in het leven geroepen bij Koninklijk Besluit van 17 maart 1936 om alle ambtenaren nogmaals op hun plichten te wijzen en om de overheid op een eenvoudige manier toe te staan om hen te werk te stellen conform hun eerder opgedane ervaring. Het boekje was verplicht voor alle magistraten, ambtenaren, beambten en bedienden van de Staat, de provincies, de gemeenten en de openbare diensten of de daarmee gelijkgestelde organismen. Deze laatste werden vastgesteld bij ministeriële besluiten (4). De boekjes werden in vredestijd bewaard door de hiërarchische overheid of dienst. Op bevel, in geval van mobilisatie of bij beëindiging van de betrekking werden ze uitgereikt aan de eigenaar. De eigenaar moest ze dan steeds op zak hebben. Het boekje kostte 0fr65 en werd afgeleverd door het Militair Cartografisch Instituut (5). In dit boekje kwam een uittreksel uit de memorie van toelichting, de tekst van de Wet Bovesse, de tekst van de Conventie van Den Haag en richtlijnen over het “gedrag tegenover den vijand”.
Enkele boekjes:
Bronnen:
1. François Louis Charles Marie Bovesse, (Namen, 10/06/1890 - Namen, 01/02/1944), was een liberaal en Waalsgezind politicus. Hij bekleedde verschillende ministerposten tussen 1931 en 1937 en werd nadien Gouverneur van de provincie Namen. Na mei 1940 had hij een praktijk als advocaat. Hij werd vermoord in opdracht van Rex in 1944.
2. De wet werd nog aangepast op 15 mei 1940 met uitwerking één maand later.
3. Koninklijk Besluit van 24 februari 1936 tot vaststelling van den hiërarchischen rang, de rechten en de plichten van de burgerlijke ambtenaars en beambten der verschillende ministerieele departementen die aan het gemobiliseerd leger zijn verbonden. (B.S., 07/03/1936)
4. Koninklijk Besluit van 17 maart 1936; het model voor het zakboekje werd gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 6-7 juli 1936
5. Omzendbrief van 20 oktober 1936 van het Burgerlijk Algemeen Bestuur, Directie Burgerlijk Personeel, 5e Bureel, houdende toezending van een Koninklijk Besluit waarbij er een burgerlijke-mobilisatieboekje wordt ingevoerd.
LEOPOLD III, Koning der Belgen, Aan allen, tegenwoordigen en toekomenden, Heil,
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :
Art. 1. Ieder persoon die een openbare functie, een openbaren post of een openbaar ambt waarneemt, ieder persoon belast met een openbaren dienst, ieder beheerder, beambte of bediende van een openbare inrichting of van een door den Staat, de provincie of de gemeente geautoriseerden of geconcedeerden dienst moet, in geval van mobilisatie van het leger, als hij niet onder de wapens geroepen wordt, al zijne krachten besteden aan de uitvoering, der bevelen die hem gegeven worden door zijne chefs of door de chefs tot wier beschikking zijne meerderen hem stellen.
Art. 2. Ieder bij vorenstaand artikel bedoeld persoon, die in geval van mobilisatie van het leger diensten moet helpen verrichten waardoor hij met het publiek of met aan zijn administratie vreemde personen in aanraking komt, draagt als herkenningsteeken een armband in de nationale kleuren, voorzien van een op de binnenzijde genaaide etiket met zijn familienaam en voornamen en den dienst waartoe hij behoort.
Dient hij organiek deel uit te maken van de staven of van de troepenkorpsen, dan draagt hij een uniform waarvan de kenmerken door den minister van landsverdediging bepaald worden.
Art. 3. Ieder bij artikel 1 bedoeld persoon, die onbekwaam bevonden is om zijn werk voort te zetten, wordt, in geval van mobilisatie van het leger, ambtshalve en in ’t belang van den dienst ter beschikking gesteld bij afdanking; voor de tijdelijke bedienden geschiedt het ontslag met eene maand opzegging.
Het beroep dat hem eventueel zou toegestaan zijn geldt niet als opschorting der terbeschikkingstelling.
Voor het tijdelijk personeel geschiede afdanking met een maand vooropzegging.
Art. 4. Ieder bij artikel 1 bedoeld persoon die, in geval van mobilisatie van het leger, den hem toevertrouwden post verlaat, zonder bevel of zonder toelating van de overheid waarvan hij afhangt, wordt gestraft met ééne maand tot één jaar gevangenis, onverminderd de tuchtstraffen.
Boek één van het Strafwetboek, zonder uitzondering van hoofdstuk VII en artikel 85, is toepasselijk op deze overtreding.
Art. 5. De Koning bepaalt de vergoedingen verschuldigd aan ieder bij artikel 1 bedoeld persoon die, in bevolen dienst en ten gevolge van dezen dienst, oorlogsverwondingen opliep, alsmede de vergoedingen verschuldigd aan de weduwe, de weezen of de ascendenten van een bij artikel 1 bedoeld persoon die in bevolen dienst, ten gevolge van dezen dienst en ten gevolge van den oorlog, het leven verloor.
Kondigen de tegenwoordige wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel bekleed en door den Moniteur bekendgemaakt worde.
Gegeven te Brussel, den 5n Maart 1935.
LEOPOLD.
Van 's Konings wege :
De Minister van Landsverdediging,
A. DEVEZE.
Gezien en met 's Lands zegel gezegeld :
De Minister van Justitie,
FR. BOVESSE.
Deze wet strekte ertoe om de continuïteit van de Belgische instellingen te garanderen in geval van oorlog. Het wees diegenen die een openbare functie uitoefenden of die tot een dienst van algemeen nut behoorden (ambtenaar, beambte of bediende) op hun plichten en moest verhinderen dat zij hun post zouden verlaten. Op post blijven, betekende evenwel niet noodzakelijk dat ze ter plaatse moesten blijven aangezien de uitoefening van hun post ook elders kon gebeuren indien dit nuttiger was voor de Staat. Het kon ook zijn dat zij in oorlogstijd niet meer hetzelfde werk te verrichten zouden krijgen of dat ze onder een andere chef moesten werken. Ze moesten immers hun “gansche werkkracht ten dienste stellen van ’t Land”. Het ging om magistraten, deurwaarders, notarissen, burgemeesters, schepenen, ambtenaren van het kadaster etc., bedienden van autobuslijnen die door de overheid geconcedeerd of geautoriseerd werden aan de busmaatschappijen, sluiswachters, spoorwegpersoneel, personeel van de Regie voor Telegraaf en Telefoon, de posterijen, politieagenten, leerkrachten, …
De opeising duurde vanaf de publicatie in het Belgisch Staatsblad van het koninklijk besluit waarin de mobilisatie van het leger bevolen werd tot de publicatie waarin het leger terug op vredesvoet geplaatst werd. Aldus “opgeëiste” personen of hun erfgerechtigden die schade ondervonden, zouden hiervoor door de Staat vergoed worden.
Iedere vaste of tijdelijk burgerlijke ambtenaar, beambte of bediende in actieve dienst die geen militaire verplichtingen had maar wel onder de Wet Bovesse viel, kon tijdelijk aan het leger verbonden worden in oorlogstijd. Deze personen droegen verplicht een kaki uniform zonder biezen. De kraagspiegels waren in kaki lakenstof. Op de hoofddeksels en de kraagspiegels werd een Belgische leeuw gedragen in verguld, verzilverd of gebronsd metaal afhankelijk van hun gelijkgestelde graad, al of niet vergezeld van één of twee staafjes. Beambten en bedienden met de rang van korporaal of soldaat droegen een koningsblauwe wollen kwast op de politiemuts. Bovendien moesten allen ook een armband in de nationale kleuren dragen met een zegel van het bestuur waarbij ze werkzaam waren. De gelijkgestelde officieren moesten de kosten van hun uniform zelf dragen (3).
Ambtenaren of bedienden die niet gemobiliseerd werden omdat zij een vrijbrief hadden en die geen bevel gekregen hadden om te blijven ondanks een eventuele bezetting door de vijand, mochten zich niet gevangen laten nemen door de vijand. Zij moesten zich bij het leger voegen, eventueel na het advies ingewonnen te hebben van de lokale Kanton- of Districtscommandant van de rijkswacht of van de Provincie- of Plaatscommandant van het leger, van zodra de vijand in aantocht was of van zodra hun opdracht geen reden van bestaan meer had.
Er werd dan ook een burgerlijk zakboekje in het leven geroepen bij Koninklijk Besluit van 17 maart 1936 om alle ambtenaren nogmaals op hun plichten te wijzen en om de overheid op een eenvoudige manier toe te staan om hen te werk te stellen conform hun eerder opgedane ervaring. Het boekje was verplicht voor alle magistraten, ambtenaren, beambten en bedienden van de Staat, de provincies, de gemeenten en de openbare diensten of de daarmee gelijkgestelde organismen. Deze laatste werden vastgesteld bij ministeriële besluiten (4). De boekjes werden in vredestijd bewaard door de hiërarchische overheid of dienst. Op bevel, in geval van mobilisatie of bij beëindiging van de betrekking werden ze uitgereikt aan de eigenaar. De eigenaar moest ze dan steeds op zak hebben. Het boekje kostte 0fr65 en werd afgeleverd door het Militair Cartografisch Instituut (5). In dit boekje kwam een uittreksel uit de memorie van toelichting, de tekst van de Wet Bovesse, de tekst van de Conventie van Den Haag en richtlijnen over het “gedrag tegenover den vijand”.
Enkele boekjes:
Bronnen:
1. François Louis Charles Marie Bovesse, (Namen, 10/06/1890 - Namen, 01/02/1944), was een liberaal en Waalsgezind politicus. Hij bekleedde verschillende ministerposten tussen 1931 en 1937 en werd nadien Gouverneur van de provincie Namen. Na mei 1940 had hij een praktijk als advocaat. Hij werd vermoord in opdracht van Rex in 1944.
2. De wet werd nog aangepast op 15 mei 1940 met uitwerking één maand later.
3. Koninklijk Besluit van 24 februari 1936 tot vaststelling van den hiërarchischen rang, de rechten en de plichten van de burgerlijke ambtenaars en beambten der verschillende ministerieele departementen die aan het gemobiliseerd leger zijn verbonden. (B.S., 07/03/1936)
4. Koninklijk Besluit van 17 maart 1936; het model voor het zakboekje werd gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 6-7 juli 1936
5. Omzendbrief van 20 oktober 1936 van het Burgerlijk Algemeen Bestuur, Directie Burgerlijk Personeel, 5e Bureel, houdende toezending van een Koninklijk Besluit waarbij er een burgerlijke-mobilisatieboekje wordt ingevoerd.