GRADEN VAN HET KADER DER ONDEROFFICIEREN EN HET RESERVEKADER VAN 1902 TOT 1940

In de roes van de overwinning.

Moderators: Exjager, piot1940, Bram1940

Plaats reactie
Bram1940
Beheerder
Berichten: 2271
Lid geworden op: 29 mei 2011 13:25

GRADEN VAN HET KADER DER ONDEROFFICIEREN EN HET RESERVEKADER VAN 1902 TOT 1940

Bericht door Bram1940 »

EVOLUTIE VAN HET KADER DER ONDEROFFICIEREN EN HET RESERVEKADER VAN 1902 TOT 1940

Om een idee te krijgen van de specifieke mouwkentekens en de graden van de onderofficieren op www.abbl1940.be is het nodig om wat achtergrondinformatie bijeen te sprokkelen. Voor het leesgemak vermeld ik de graden bij het voetvolk. Waar korporaal staat in de tekst, gold dit ook voor de brigadier. Waar sergeant staat, gold dit ook voor de wachtmeester etcetera.

In 1931 schreef Charles Terlinden in zijn “Histoire militaire des belges” dat het Belgisch leger op het einde van de XIXde eeuw werkelijke kwaliteiten bezat. De officieren hadden en goede opleiding genoten en hielden van hun vak. De onderofficieren waren degelijk gevormd in de regimentsscholen. De geest onder het kader was uitstekend, de discipline stevig, zonder brutaal te zijn en de gecombineerde oefeningen en grote manoeuvres gaven eenieder een praktische vorming.

E. Wanty meende echter dat de officier eerder gelaten was, uit angst om de eigen carrière in het gedrang te brengen indien hij een afwijkende mening zou verkondigen. Het lot van de onderofficieren was dan weer eerder uitzichtloos en weinig homogeen. Er waren de oudere onderofficieren die de eerder sedentaire betrekkingen innamen, de “elite” onder de onderofficieren die zich voorbereidden op het examen van onderluitenant of die geslaagd waren en enkele jaren moesten wachten op hun gouden ster, de tot sergeant bevorderde miliciens meestal met een zeer beperkte graad van algemene opleiding en de onderofficieren die voortkwamen uit de Pupillenschool of de regimentsscholen die wel een stevige basisopleiding hadden meegekregen. De veeleisendheid van de monotonie in de kazerne en het gebrek aan professionele zekerheid maakte dat vele onderofficieren zich op den duur gedroegen als kleine tirannen (WANTY, E., Le Milieu Militaire belge de 1830 à 1945, in Akten van het Colloquium over de Belgische Krijgsgeschiedenis (1830-1980), p. 396).

Hoe zat het in die periode met de kadervorming?

Nadat op 20 maart 1902 de senaat een regeringsontwerp goedkeurde, één dag later bezegeld met de handtekening van Koning Leopold II als nieuwe militiewet, bestond het leger voornamelijk uit vrijwillige dienstnemingen, aangevuld met een eventueel jaarlijks op te roepen contingent (dit waren de lotelingen). Het leger bestond dus uit de volgende categorieën:
- De staatsplaatsvervangers of vrijwilligers met premie (volontaires avec prime, of VàP), dit waren vrijwilligers die tegen betaling de plaats innamen van ingelote miliciens. De hele vervanging was geregeld door de Staat. Het was evenwel net zonder risico aangezien de vervangene in bepaalde gevallen bleef instaan voor de vervanger voor de verplichtingen. In 1902 lagen de prijzen vast op 1.500 frank voor een infanteriesoldaat en 1.700 frank voor een cavaleriesoldaat (wegens de langere diensttijd). Tegen 1908 waren de prijzen dermate gestegen, dat men zelfs tot 10.000 frank noteerde. De staat kon niet iedereen die er naar vroeg van een kandidaat-plaatsvervanger voorzien;
- De plaatsvervanger, ingeval een broer de plaats innam van een ingelote milicien;
- De “beroepsvrijwilligers” (officieren, aspiranten bij de Militaire School, vele onderofficieren en enkele soldaten);
- De vrijwilligers van het contingent die vrijwillig in dienst traden om dienst deden met de jongens van hun lichting zonder de loting af te wachten;
- De wederopgeroepen reservisten die moesten voldoen aan een aantal wederoproepingen om in de reserve opgenomen te blijven;
- De diensthernemers die na hun gewone dienst bijtekenden voor opeenvolgende termijnen van twee jaar;
- Het jaarlijks contingent dienstplichtigen (dus de lotelingen).
De beroepsvrijwilligers en de diensthernemers kregen een vergoeding van 35 frank per maand, de korporaals of brigadiers 40 frank en de onderofficieren 50 frank. Per kind ten laste, kwam er een toeslag bovenop (DE VOS, p. 278).

De beroepsvrijwilligers (volontaires de carrière of VC) konden voor minstens één termijn dienst nemen vanaf de leeftijd van 16. Vrijwilligers die nog geen dienst gedaan hadden, konden zich aanmelden tot hun 35 jaar, vrijwilligers die wel hun dienst al vervuld hadden, konden zich aanmelden tot hun 40ste. Een dienstherneming moest voor minstens twee jaar aangegaan worden. Pas na een minimale actieve diensttermijn konden zij met onbepaald verlof gestuurd worden. Voor die tijd vielen zij dus nog onder de militiewetgeving van hun militieklasse (Kamer van Volksvertegenwoordigers, 13/12/1901).

De vrijwillige dienstneming was geen succes. Het was zo erg dat de collectieve opleiding in sommige eenheden ontoereikend werd door een gebrek aan voldoende effectieven. De conclusies van een onderzoekscommissie die in 1908 opgericht was, toonde het failliet van dit systeem aan en stelde voor om af te stappen van het voluntariaat. De parlementaire discussies die daarop volgden, sleepten meer dan een jaar aan. In 1909 werd het systeem begraven en vervangen door de legerdienst waarbij één zoon per gezien zou opgeroepen worden voor een kortere diensttijd. Koning Leopold II tekende de nieuwe militiewet op zijn sterfbed op 14 december 1909. Door de toenemende internationale spanningen en door een perscampagne over de paraatheid van het leger in Le Soir, werd de militiewet verder hervormd. Charles de Broqueville diende op 5 december 1912 zijn wetsontwerp in voor algemene persoonlijke dienstplicht. De nieuwe wet werd uiteindelijk van kracht op 30 augustus 1914. Het effectief dat de wet beoogde, zou pas volledig tot haar recht komen vanaf 1917.

In 1914 waren er in vredestijd 3.657 beroepsofficieren voor een leger van +/- 50.000 man. Op oorlogsvoet groeide het leger tot +/- 190.000 man terwijl het officierenkorps niet in diezelfde mate groeide. Er waren slechts een 420-tal reserveofficieren beschikbaar. Kort voor het uitbekende van de oorlog werden een duizendtal onderofficieren van het leger en de rijkswacht bevorderd tot hulponderluitenant. Het gebrek aan reserveofficieren was het geval van de weinig aantrekkelijke voorwaarden (zo konden enkel gezonde gepensioneerde officieren reserveofficier worden, of de betere onderofficieren die bij hun benoeming tot reserveofficier het leger moesten verlaten) en het bestaan van de universitaire compagnieën (waardoor heel wat hoger opgeleide miliciens enkel opgeleid werden tot soldaat, geen onderofficier konden worden en dus ook geen reserveofficier). Pas door het K.B. van 15 september 1913 konden ook dienstplichtigen die een zekere opleiding genoten hadden en met vrucht een cursus volgden, benoemd worden tot reserveonderluitenant (DE VOS, p. 354).

s-l1600 (1).jpg
De graden in 1916.

Bij de reorganisatie van het leger in 1926 werden de opleidingsscholen (regimentsscholen) van de infanterie, de artillerie, de cavalerie en de genie afgeschaft. De opleidingen werden gestaakt op 20 november 1926, waarna de scholen administratief opgeheven weren op 31 december 1926. Ook de opleidingsscholen voor de vorming van reserveofficieren, die deel uitmaakten van de wapenscholen, werden op 20 november 1926 opgeheven.

Vanaf 1926 werden de kandidaat-reserve-officieren opgeleid binnen het "peloton spécial" en bij de eenheid, net als de vrijwillige onderofficieren. Zij had tot doel om aanvullende onderofficieren te vormen voor het actieve regiment en reserve-onderluitenants voor het reservekader. Het peloton spécial hing af van de staf van het regiment of het korps. De korpschef moest erover waken dat het instructiepersoneel gekozen werd onder de beste officieren en onderofficieren van hun regiment. In 1930 was de "peloton spécial" alweer afgeschaft en vervangen, na zware kritiek hierop. Zowel het reservekader als de beroepsonderofficieren werden dan opgeleid door de schooleenheid ( schoolcompagnie, schoolbatterij of schooleskadron) bevolen door een kapitein, weliswaar ieder afgescheiden in een eigen peloton bevolen door een luitenant. Enkel bij die eenheden die kleiner waren dan een regiment, woerden de leerlingen verenigd in een peloton dat administratief aan een compagnie verbonden wordt. Bijgevolg werden de kandidaat-reserveofficieren voortaan opgeleid in dezelfde eenheid als die waarbij ze als milicien dienden.

Peloton Special 2L (2).jpg
Peloton Special (4).jpg
Peloton Special 6e RDR Classe 1924 (1).jpg
Peloton Special 3Li 1924 (3).jpg
Foto's van het "peloton spécial", waaronder dat van het 3de Linie in 1924 (laatste foto uit de reeks hierboven).

Luitenant-Generaal Galet zou, om de hoger aangehaalde reden, geen vertrouwen gehad hebben in het reservekader (WANTY, E., p.400).

Alle miliciens die
- een getuigschrift van volledig afgelegde middelbare studies van de hogere graad bezaten of een daarmee gelijkgestelde graad van wetenschappelijke ontwikkeling,
- leraar of onderwijzer waren bij het middelbaar onderwijs van lagere graad;
- ambtenaar waren bij de departementen van algemeen bestuur, of
- houder waren van het getuigschrift van officier op de lange omvaart,
werden vanaf 1926 verplicht aangewezen voor de vorming van het kader van de aanvullende onderofficieren en de reserveofficieren (Circulaire van 31/07/1926, JMO, 1926, p. 224). Zij kregen de “titel” Kandidaat Reserve-Onderluitenant of Candidat Sous-Lieutenant de Réserve (C.S.L.R.). Hun opleiding duurde 12 maanden en verliep in drie fases.

1e Fase (2 maanden en half)
De miliciens kregen hun opleiding als soldaat tot korporaal (brigadier) bij het peloton spécial. Op het einde van de tweede maand keerden de leerlingen terug naar hun compagnie, batterij of eskadron. De betere miliciens werden bevorderd tot korporaal (brigadier) of hiermee gelijkgesteld (indien de bevordering van het toegelaten aantal korporaals (brigadiers) bereikt was).

2e Fase (6 maanden)
De leerlingen werden opgeleid tot sergeant bij het peloton spécial. Op het einde van deze fase volgde het examen voor sergeant. De leerlingen die geslaagd waren in het examen voor sergeant, werden benoemd tot sergeant of ermee gelijkgesteld (geassimileerd). De soldaten die geassimileerd werden met sergeant maar nog niet bevorderd konden worden tot korporaal (i.e. de geassimileerde korporaals), kregen op dit moment met terugwerkende kracht tot de datum van hun gelijkstelling met korporaal. De geslaagde leerlingen droegen een Belgische leeuw in wit metaal op de linkermouw. Er werd een beoordeling gemaakt welke leerlingen de meeste geschiktheid bezaten om de opleiding tot reserveofficier te volgen.

3e Fase (3 maanden en half)
Diegenen die niet in aanmerking kwamen voor de opleiding tot reserveofficier, zetten hun opleiding verder om uiteindelijk opgeleid te worden tot gevechtsgroepsoverste (chef d'équipe) bij de infanterie en de cavalerie, sectieoverste (chef de section) bij een mitrailleurscompagnie of stuksoverste bij de artillerie. Op het einde van hun dienstplicht, werden ze benoemd tot reserve-sergeant.

Diegenen die wel toegelaten werden tot de opleiding van reserveofficier, kregen in 1926 eerst een maand opleiding als sergeant bij hun legeronderdeel. Daarna hervatten ze hun opleiding tot de functie van adjunct pelotonchef en werden geïnitieerd in de functies van pelotonchef, gedeeltelijk bij het peloton spécial en gedeeltelijk bij de eenheid. De leerlingen namen aan alle kaderoefeningen, wetenschappelijke bijeenkomsten etc. van de officieren deel. Voor het einde van hun diensttijd namen deze leerlingen deel aan het bekwaamheidsexamen voor reserve-onderluitenant. Het examen ging over de reglementen waarmee ze in hun wapen te maken zouden krijgen als gegradeerde of pelotonchef (theorie) en over de
bevelvoering als pelotonchef (praktijk). Het ging door in de twaalfde maand van de diensttijd en bij voorkeur tijdens de schiet- en manoeuvreperiode.
Diegene die niet geslaagd was in het examen, was geen kandidaat reserve-onderluitenant meer en zette zijn diensttijd verder bij zijn eenheid als sergeant of gelijkgestelde. De geassimileerden werden uiteindelijk benoemd tot sergeant op het moment dat ze met onbepaald verlof gingen. Het kenteken op de linkermouw moest terug verwijderd worden.
Indien ze wel geslaagd waren, werden ze benoemd tot sergeant CSLR en vervingen ze de witte metalen leeuw op de linkermouw door een geborduurd model in zilverdraad. De geassimileerde sergeant CSLR werd met terugwerkende kracht tot de datum van zijn gelijkstelling, benoemd tot sergeant CSLR. In het vierde jaar volgend op het einde van de diensttijd, kon de sergeant CSLR benoemd worden tot reserve-onderluitenant indien hij tegen dan zijn wederoproepingsperiode van 6 weken met zijn lichting met vrucht volbracht had.
Ook vrijwilligers en diensthernemers konden de toelating krijgen om toe te treden tot dit kader indien ze aan bepaalde voorwaarden voldeden (Circulaire van 31/07/1926, JMO, 1926, p. 224).

Na de dienstplicht moesten de meeste miliciens binnen de eerste tien jaar herhalingsoefeningen volbrengen met een totale duur van 6 weken. Zo werden in 1927 bijvoorbeeld de infanteristen van de lichting 1924 en de cavaleristen van de lichting 1925 opgeroepen om hun 6 weken te vervullen, de luchtvaarttroepen van de lichting 1923 voor 2 weken en die van de lichting 1924 voor 3 weken. Ook de kandidaat reserveofficieren dienden deze oefeningen te verrichten.

De reserveofficieren konden in 1926 bevorderd worden nadat ze een herhalingsoefening van 3 weken met gunstig gevolg hadden volbracht in hun huidige graad. Reserve-onderluitenants konden na drie tot vier jaar bevorderd worden tot reserve-luitenant. Reserveluitenants konden bevorderd worden tot reservekapitein wanneer ze voldaan hadden aan de praktische exameneisen of wanneer ze met vrucht de herhalingscursussen gevolgd hadden aan de wapenschool. Slaagden ze in het voorziene examen, dan kon de reservekapitein bevorderd worden tot reserve-majoor.

Als besparingsmaatregel werd in augustus 1926 beslist dat de miliciens die kandidaat reserve-onderluitenant waren, geen recht hadden op een uniform in betere stof, voorbehouden voor onderofficieren, bij hun benoeming tot sergeant. Deze maatregel lijkt niet ingetrokken geweest te zijn voor 1940. Bijgevolg droegen zij de kentekens op het uniform waarmee ze de dienst aanvatten (Circulaire 21/08/1926, JMO, p. 279).

In 1926 werden cursussen ingericht om het diploma van gebrevetteerd instructeur te behalen. Deze cursussen moesten de technische en tactische vorming van de meest toegewijde onderofficieren tot instructeurs vervolmaken volgens uniforme methodes. De cursussen moesten voornamelijk een praktisch karakter hebben. Ze werden georganiseerd bij de Infanterieschool (voor infanterie, wielrijders, militaire luchtvaart), de Artillerieschool, de Cavalerieschool en het 4de Genieregiment, de School voor Transmissietroepen en de School voor de Automobiele Diensten (voor het vervoerkorps). De korpschef moest er rekening mee houden dat een sergeant of wachtmeester slechts keuronderofficier kon zijn indien hij beschikte over een diploma SOIB (Sous-Officier Instructeur Breveté). Alvorens aan de cursussen te beginnen, moest de kandidaat een soort toelatingsexamen afleggen. Afhankelijk van het wapen duurde de cursussen 5 tot 7 maanden. Het brevet werd uitgereikt op basis van de resultaten van permanente evaluatie in combinatie met een eindexamen. (Circulaire 02/10/1926, JMO, 1926, p. 312). De onderofficieren oud-strijders met minstens één ancienniteitsstreep die minstens zes maanden gediend hadden als onderofficier in een strijdende eenheid, moesten deze cursussen niet volgen om het brevet te bekomen. Zij moesten wel slagen in een apart examen (Circulaire 17/12/2026, JMO, 1926, p. 411).

In 1930 werden volgende maatstaven gehanteerd voor de bevorderingen van de beroepsvrijwilligers (na eventueel de nodige cursussen gevolgd te hebben of een voldoende hoge graad van opleiding aangetoond te hebben en met vrucht een examen afgelegd te hebben):
- Korporaal: na 2 maanden actieve dienst
- Sergeant: 6 maanden na de bevordering tot korporaal (de kandidaat Sergeant moest minstens 17 jaar oud zijn en maximaal 32 jaar)
- Sergeant-foerier: 3 jaar na de bevordering tot sergeant en na het examen voor sergeant-foerier
- 1e sergeant: 3 jaar na de bevordering tot sergeant en mits in het bezit van het brevet van instructeur (de 1e sergeant klaroenblazer moest geen brevet SOIB kunnen voorleggen)
- Sergeant-majoor: 3 jaar na de bevordering tot sergeant-foerier en na het examen onderofficier rekenplichtige
- 1e Sergeant-majoor: 3 jaar na de bevordering tot 1e sergeant SOIB
- Adjudant rekenplichtige: 4 jaar na de bevordering tot sergeant-majoor en houder zijn van de Militaire Decoratie 1e Klasse wegens anciënniteit
- Adjudant instructeur: 4 jaar na de bevordering tot 1e sergeant-majoor en houder zijn van de Militaire Decoratie 1e Klasse wegens anciënniteit
De onderofficieren die hieraan niet voldeden en dus geen bevorderingen meer nastreefden, konden toegewezen worden aan de depots, de parken etcetera.

De kandidaten onderluitenant (examen A) van het actieve kader konden als volgt benoemd worden (in functie van de beschikbare plaatsen):
- Korporaal na geslaagd te zijn in de eerste proef van het examen A;
- Sergeant: 6 maanden na de bevordering tot korporaal na geslaagd te zijn in het examen en minstens 17 jaar oud te zijn;
- Adjudant: na één jaar anciënniteit in de graad van onderofficier en mits te slagen in de tweede proef van het examen A.
Voor het militaire vliegwezen golden andere regels (Instruction relative à l’Avancement des Volontaires de Carrière des Armes et Services, JMO, 1930, p. 280).

Adjudant CSLR Deraedt.jpg
Op de voorgrond zien we een adjudant CSLR (leeuw in zilverdraad op de linkermouw). De persoon achter hem en de persoon rechts achter hem lijken adjudanten die geslaagd waren in het examen A. Vermoedelijk dragen zij op de mouw de leeuw met koningskroon erboven. Zoals voorzien in 1926 kregen deze militairen voor de korte duur dat ze adjudant waren, geen nieuw uniform toegemeten. Ze droegen dus de adjudantsster op hun uniform van onderofficier of zelfs soldaat. De persoon zittend in de deuropening achter de adjudant CSLR draagt de hoge laarzen in plaats van bottines met getten.
Bron: https://www.facebook.com/groups/723381264878291

Adjudant examen A Ch Roman.png
Op de foto hierboven zien we Adjudant-vlieger Charles Roman (Lessines, 28/08/1908, hoger vliegbrevet op 30/04/1933) voor een gecrashte Potez 33 op 22 mei 1939, naast de leerling-observateurs en latere leerling-piloten van de 82b/83e promotie André Parée (Ogy, 12/01/1915), Jean Smets (Veldhoven (NL), 31/05/1917) en Henri Sauvage (Haumont, 28/12/1915). Roman is geslaagd in het examen A voor onderluitenant en draagt de leeuw met koningskroon erboven.
Bron: https://bel-memorial.org/books/ROMAN_Ch ... _Belge.pdf met dank aan David L.

Sergent assimilé Adjudant CSLR Albert Flagothier RFL (2).jpg
Een groepsfoto van een batterij van het Fort van Aubin-Neufchâteau van de PFL. In het midden staan een keuronderofficier, een adjudant met twee anciënniteitsstrepen (hoewel adjudanten deze niet hoorden te dragen op het uniform). Naast hem staat de jeudige Wachtmeester geassimileerd Adjudant CSLR Albert Flagother die geslaagd is in het bekwaamheidsexamen voor onderluitenant (leeuw op de mouw).
Bron: http://fort-aubin-neufchateau.be/fr/201 ... lagothier/

De leerlingen van de schooleenhied (1930) werden ervan doordrongen dat ze deel uitmaakten van een elite-eenheid die aan de andere eenheden van het regiment het voorbeeld moesten geven van orde en tucht.

Voor de rekrutering en opleiding van de dienstplichtigen in het reservekader, kwamen in 1930 volgende dienstplichtigen in aanmerking:
- de houders van een diploma hoger middelbaar,
- de onderwijzers en leerkrachten van het lager middelbaar,
- de ambtenaren en beambten van de staat en de spoorwegmaatschappijen,
- de dienstplichtigen die een speciale opleiding gehad hebben op technisch gebied (architecten, tekenaars, mecaniciens, elektriciens, ...) die dan bestemd waren voor de Genie.

Diegenen die wel toegelaten werden tot de opleiding van reserveofficier, kregen in 1930 een opleiding die uit drie fasen bestond.

1e Fase (2 maanden)
De miliciens werden ingedeeld bij de schoolcompagnie. Ze kregen de elementaire opleiding als soldaat en werden voorbereid op hun toekomstige graad. Op het einde van de tweede maand werden ze bevorderd tot korporaal.

2e Fase (5 maanden)
De leerlingen werden verder opgeleid zodanig dat zij op het einde van de vijfde maand de volledige praktische kennis hadden voor de functies van sergeant te velde. Op het einde van deze fase volgde het examen voor sergeant. De leerlingen die geslaagd waren in het examen voor sergeant, werden benoemd tot korporaal maar gelijkgesteld (geassimileerd) met sergeant. Het examen was vooral praktisch. Er werd een beoordeling gemaakt welke leerlingen de meeste geschiktheid bezaten om de opleiding tot reserveofficier te volgen.

3e Fase (5 maanden)
Diegenen die niet in aanmerking kwamen voor de opleiding tot reserveofficier, zetten hun opleiding verder om uiteindelijk opgeleid te worden tot kandidaat reserve-onderofficier (CSOR) als gevechtsgroepsoverste (chef d'équipe) bij de infanterie en de cavalerie, sectieoverste (chef de section) bij een mitrailleurscompagnie of stuksoverste bij de artillerie. Op het einde van hun dienstplicht, werden ze benoemd tot sergeant.

Uit de geslaagde leerlingen werden jaarlijks een vooraf vastgelegd aantal van de best scorende leerlingen op het sergeantsexamen geselecteerd. Zij mochten de praktische cursussen voor reserveofficier volgen en droegen een Belgische leeuw in wit metaal op de linkermouw. Gedurende de eerste maand van deze fase, vervulden zij de functie van sergeant bij een legeronderdeel. Daarna hervatten ze hun opleiding om in alle functies geoefend te worden die te velde opgedragen konden worden aan een officier, gedeeltelijk bij de schooleenheid en gedeeltelijk bij het legeronderdeel waartoe ze zullen behoren in geval van mobilisatie. Voor het einde van hun diensttijd namen deze leerlingen deel aan het bekwaamheidsexamen voor reserve-onderluitenant. Indien ze geslaagd waren, werden ze benoemd tot sergeant CSLR en vervingen ze de witte metalen leeuw op de linkermouw door een geborduurd model in zilverdraad. Diegene die niet geslaagd was in het examen, was geen CSLR meer en zette zijn diensttijd verder bij zijn eenheid als korporaal. Op het einde van de diensttijd werd hij bevorderd tot sergeant.

Sergent CSLR Guy Hauspye 2Car (2a).jpg
Sergeant CSLR (met witte leeuw op de mouw) Guy Hauspye van het 2de Karabiniers. Hij werd nadien bevorderd tot ajudant CSLR

Adjudant Guy Hauspye 11-1939.jpg
Adjudant CSLR VC 1938 Guy Hauspye 2Car 1940.jpg
Gentenaar Guy Hauspye sneuvelde in Veldwezelt op 10 mei 1940 en werd gerepatrieerd naar de Zuiderbegraafplaats in Gent.
Bron: https://www.facebook.com/groups/723381264878291


Diegene die geslaagd was voor het examen, behield de kwalificatie van CSLR. In het vierde jaar volgend op het einde van de diensttijd, kon de CSLR benoemd worden tot reserve-onderluitenant indien hij tegen dan zijn wederoproepingen van eenmaal 6 weken en tweemaal 8 dagen met zijn lichting met vrucht volbracht had. Dit gebeurde bij loting. De CSLR die bij gebrek aan beschikbare plaatsen niet tot reserve-onderluitenant benoemd kon worden, kreeg de graad van adjudant CSLR.

Adjudant CSLR Mil 1938 Gilbert Grodos 20A 4-1940.jpg
Bron: https://www.juin40.fr/militaires/gilber ... -la-capit/

Een jeugdige adudant CSLR van het 20A.


Beroepskader (1930)
Het kader van onderofficieren werd ook aangevuld met beroepsvrijwilligers. De volgende jonge mannen tussen 16 en 30 jaar kwamen daarvoor in aanmerking:
- Zij die een getuigschrift hadden dat ze minstens zes jaar lager onderwijs gevolgd hadden en hiervan nog voldoende kennis hadden;
- Zij die konden aantonen dat ze nog verdere studies gedaan hadden;
- Miliciens die voldeden aan één van beide voorgaande voorwaarden en een verbintenis tekenden van twee jaar

Deze leerlingen werden onmiddellijk ondergebracht in de schooleenheid. De opleiding duurde in 1930 tien maanden. De eerste vijf maanden werden de vrijwilligers tot korporaal gevormd. Na twee maanden en mits te slagen in het examen, werden zij korporaal. Indien er onvoldoende plaatsen voor koproraal vacant waren, werden de anderen gelijkgesteld (geassimileerd) met de graad en vulden de eventueel openvallende plaatsen in. De volgende vijf maanden werden de korporaals opgeleid tot sergeant. Mits te slagen in het theoretische en praktische examen, werden ze benoemd tot sergeant. Gedurende die tien maanden volgden de vrijwilligers eveneens een wetenschappelijke cursus (Nederlands en Frans, geschiedenis, aardrijkskunde en wiskunde, een cursus administratie etc.). Hierdoor kon men het algemene peil van de kandidaten verhogen.

Wet van 27 juli 1934 (Circulaire van 16/10/1934, JMO, 1934, p. 492)
Door deze wet werden de graden sergeant-foerier en sergeant-majoor afgeschaft en de bevorderingen herbekeken. Vanaf dan golden de volgende regels:
- Sergeant: 6 maanden na de bevordering tot Korporaal en mits er een plaats als sergeant vacant was (tenzij voor de kandidaten onderluitenant van het actieve kader);
- Creatie van een korps van beroepsonderofficieren waarvoor de onderofficieren hun toetreding konden vragen.
De sergeant-foerier en de sergeant-majoor werd respectievelijk gelijkgesteld (geassimileerd) met eerste sergeant en eerste sergeant-majoor tot ze benoemd werden in deze graad of een hogere graad bij het openvallen van een vacante plaats voor die graad.

De beroepsonderofficieren werden gerekruteerd uit het gehele leger. Enkel bij de intendance en de gezondheidsdienst werden een aantal plaatsen voorbehouden voor sergeanten die uit deze dienst voortkwamen. Ten vroegste zes maanden vooraleer de kandidaat beroepsonderofficier drie jaar effectief benoemd was tot onderofficier kon hij de toetreding aanvragen. De beroepsonderofficier moest dan wel verder blijven dienen bij zijn wapen. Eén van de voorwaarden was dat de kandidaat beroepsonderofficier houder moest zijn van het brevet van instructeur. Dit werd evenwel niet geëist van de keuronderofficieren die op datum van de publicatie van de wet reeds dienden in het leger, noch van de sergeanten oud-strijders 1914-1918. De sergeanten die geen oud-strijder waren, kregen zes jaar de tijd om te voldoen aan de vereisten (o.a. het behalen van het brevet van instructeur).

Onderofficier Instructeur.png
Sergeant-Instructeur met twee anciënniteitsstrepen.


De onderofficier die niet toegelaten werd tot dit korps of diegene die geen aanvraag indiende, moest terugkeren naar de burgerij na afloop van zijn dienstverbintenis. Indien er geen vacante plaats was, kon de niet toegelaten onderofficier toch bijtekenen.

Voortaan waren de graden de volgende:
- Sergeant
- Eerste Sergeant
- Eerste sergeant-majoor
- Adjudant
De laatste drie vormden de keuronderofficieren. Bij Koninklijk Besluit werden een aantal adjudanten bevorderd tot Adjudant van 1e klas. Zij hadden op zijn minst tien dienstjaren als adjudant op hun actief.

1e sergeant ancienniteit.png
Van links naar rechts: een sergeant in veldtenue, een 1e sergeant-majoor en een 1e sergeant (beiden met een vest in betere stof).
Bron: https://madeinaalst.be/collecties/media ... 1&page=378

Adjudant eerste klas.jpg
Een adjudant van 1e klas van de Gidsen, periode 1935 - 1940.

Adjudant-chef.png
Bron: https://madeinaalst.be/collecties/media ... 1&page=309
Adjudant chef.png
Bron: https://madeinaalst.be/collecties/media ... 1&page=269

Adjudant van 1e klas met meer dan 10 jaar dienst in de graad van adjudant. Let op de medaillelintjes en de frontstrepen.

Adjudant chef_13A_Standaard_01.jpg
Een adjudant van 1e klas-sectiechef van het 13A (staafje boven de ster van adjudant en galon van pelotonschef/sectiechef onderaan de mouw).
Bron: https://18daagseveldtocht.be/artillerie ... rtillerie/

Om te promoveren moest de sergeant drie jaar effectief dienen als sergeant, de eerste sergeant moest drie jaar dienen in zijn graad en de eerste sergeant-majoor vier jaar. In oorlogstijd golden andere regels.

Bij de luchtvaart golden licht andere regels en bestond de graad van Eerste Sergeant-majoor niet.

In de periode 1936-1937 (dus in vredestijd) konden beroepsvrijwilligers en diensthernemers een engagement aangaan van 5, 4 of 3 jaar, respectievelijk vanaf de leeftijd van 16-17 jaar, 17-18 jaar of 18 jaar en ouder. Men kon dienst nemen als vrijwilliger tot zijn 30ste. Voor vrijwilligers bij het varend personeel van de luchtvaartregimenten golden andere regels. Langere engagementen waren mogelijk voor bepaalde specifieke categorieën vrijwilligers of voor zekere speciale eenheden. De vrijwilliger die minstens zes jaar lagere school had afgewerkt, kon zich kandidaat stellen voor de opleiding tot beroepsonderofficier. De vrijwilligers en de diensthernemers konden een nieuw engagement aangaan voor één, twee, drie of vier jaar.

Een circulaire van 13 juli 1937 bepaalde dat de onderofficieren beroepsvrijwilligers of diensthernemers die na 27 juli 1934 tot sergeant benoemd werden, verplicht werden om toe te treden tot het beroepskader. Deden zij dat niet of konden zij er niet toe toegelaten worden, dan moesten zij na een bepaalde tijd terugkeren naar het burgerleven (JMO, 1937, p.215). Deze onderofficieren konden niet in actieve dienst terugkeren dan onder welbepaalde strikte voorwaarden en mits de instemming van de korpscommandant en het Ministerie van Landsverdediging.

Op 10 mei 1940 telde het Belgische leger 4.929 beroeps- en 16. 614 reserveofficieren (DE VOS p. 354).

Ss-Lt rés Maurice Claeys (4).jpg
Adjudant CSLR Maurice Claeys werd vermoedelijk kort voor zijn dood benoemd tot onderluitenant. De Zwevegemnaar bezweek op 28 mei 1940 aan zijn verwondingen in Brugge.

Adjudant CSLR Mil 1937 Jean Mersch.jpg
Adjudant CSLR Jean Mersch van het 2de Karabiniers. Brusselaar Mersch sneuvelde op 10 mei 1940 in Veldwezelt.


Let op de graad van opleiding van beide betreurde mannen!


Alle verbeteringen, aanvullingen en verduidelijkingen zijn zeer welkom. Fotografische voorbeelden volgen.

----------

Bronnen:
- de in de tekst vermelde circulaires in Journal Militaire Officiel (diverse jaren)
- DE VOS L., Het effectief van de Belgische Krijksmacht en de militiewetgeving, 1830-1914, Kon. Legermuseum, Brussel, 1985
- Z.n., Akten van het Colloqium over de Belgische Krijgsgeschiedenis (1830-1980), Kon. Legermuseum, Brussel, 1981
- Chambre des Représenatants, Projet de loi apportant des modifications aux lois sur la milice et sur la rémunération des miliciens, séance du 13 décembre 1901
- Gegevens vreemde legers in Militaire Spectator van 1927, 1930 en 1931
- www.abbl1940.be
Je hebt niet voldoende permissies om de bijlagen van dit bericht te bekijken.
Gebruikersavatar
Obusje
Sponsor 2022-2023
Berichten: 146
Lid geworden op: 04 mar 2016 14:57
Locatie: Frankrijk

Re: EVOLUTIE VAN HET KADER DER ONDEROFFICIEREN EN HET RESERVEKADER VAN 1902 TOT 1940

Bericht door Obusje »

Interessant en zeer informatief artikel.
Schept voor mij veel helderheid in een
complexe materie.
Dank voor het plaatsen, dus!
Vriendelijke groet / Cordialement,
Obusje
Bram1940
Beheerder
Berichten: 2271
Lid geworden op: 29 mei 2011 13:25

Re: EVOLUTIE VAN HET KADER DER ONDEROFFICIEREN EN HET RESERVEKADER VAN 1902 TOT 1940

Bericht door Bram1940 »

Twee voorbeelden van vesten model 1935 voor adjudant CSLR. Let op de rechte mouwafboordingen. De vest van het 8e Linie werd gemaakt door een kleermaker uit Leuven. De vest van een instructeur van het 12e Linie werd - naar verluid - gevonden in een huis in Charleroi "in onverdachte tijden".

Vest M35 OLt 8Li Leuven (1).jpg
Vest M35 OLt 8Li Leuven (4).jpg
Vest M35 adjudant CSLR 12Li.jpg
Vest M35 adjudant CSLR 12Li instructeur.jpg
Je hebt niet voldoende permissies om de bijlagen van dit bericht te bekijken.
Bram1940
Beheerder
Berichten: 2271
Lid geworden op: 29 mei 2011 13:25

Re: EVOLUTIE VAN HET KADER DER ONDEROFFICIEREN EN HET RESERVEKADER VAN 1902 TOT 1940

Bericht door Bram1940 »

En een brevet instructeur voor adjudant. Vest is van een adjudant van de spoorwegtroepen.

Vest M35 adjudant ChFer Genie1.JPG
Vest M35 adjudant ChFer Genie3.JPG
Je hebt niet voldoende permissies om de bijlagen van dit bericht te bekijken.
Bram1940
Beheerder
Berichten: 2271
Lid geworden op: 29 mei 2011 13:25

Re: EVOLUTIE VAN HET KADER DER ONDEROFFICIEREN EN HET RESERVEKADER VAN 1902 TOT 1940

Bericht door Bram1940 »

Een voorbeeld van een carrière van een milicien, die WOI meemaakte, vervolgens telkens bijtekende om uiteindelijk toe te treden tot het Korps van Beroepsonderofficieren en in de graad van adjudant-sectieoverste de veldtocht van 1940 mee te maken. Na terugkeer uit krijgsgevangenschap eind 1940, werd de man tewerkgesteld door het Ministerie van Openbare Werken, om in 1944 op 51-jarige leeftijd terug opgevist te worden bij de kazerneringsdienst. Op pensioen gesteld in 1947:

Milicien van de klas 1913, in werkelijke dienst op 15/09/1913 – (6/II/6A)
Brigadier op 01/03/1914 – A/2DC
Wachtmeester op 07/02/1915 – A/2DC
1e anciënniteitsstreep op 01/10/1917 – 111/III/12A (23/10/1918)
Wachtmeester-foerier op 09/03/1919 – 109/III/12A
Diensthernemer voor 1 jaar op 30/09/1919 – 109/III/12A
1e Wachtmeester op 03/12/1919 – 109/III/12A
1e Opperwachtmeester op 06/02/1920 – 109/III/12A
Diensthernemer voor 1 jaar op 30/09/1920 – 109/III/12A
Diensthernemer voor 1 jaar op 30/09/1921 – 109/III/12A
2e anciënniteitsstreep op 01/10/1921
Diensthernemer voor 1 jaar op 30/09/1922 – 109/III/12A
Militaire Decoratie 1e klas voor anciënniteit
Diensthernemer voor 2 jaar op 30/09/1923 – 4/II/RACh
Diensthernemer voor 3 jaar op 30/09/1925 – 4/II/RACh
Adjudant op 31/12/1926 – 4/II/RACh
Diensthernemer voor 4 jaar op 30/09/1928 – 4/RACh
Diensthernemer voor 4 jaar op 30/09/1932 – 4/II/RACh
Opgenomen in het korps van de Beroepsonderofficieren op 01/01/1935 (met eedaflegging op 03/01/1935) – 4/II/RACh
Adjudant-sectieoverste op 26/03/1939 – RA/CC
Adjudant van 1e klas op 01/07/1945 – Kazerneringsdienst van het garnizoen Leuven
Op anciënniteitspensioen gesteld op 01/01/1947

Groeten,
Bram
Bram1940
Beheerder
Berichten: 2271
Lid geworden op: 29 mei 2011 13:25

Re: GRADEN VAN HET KADER DER ONDEROFFICIEREN EN HET RESERVEKADER VAN 1902 TOT 1940

Bericht door Bram1940 »

Het brevet S.O.I.B. van instructeur, afgeleverd door de Artillerieschool in 1926. Iedere onderofficier had dit vanaf 1926 nodig om keuronderofficier te worden.

Brevet Instructeur ESOIB (1).png
Brevet Instructeur ESOIB.png
Je hebt niet voldoende permissies om de bijlagen van dit bericht te bekijken.
Bram1940
Beheerder
Berichten: 2271
Lid geworden op: 29 mei 2011 13:25

Re: GRADEN VAN HET KADER DER ONDEROFFICIEREN EN HET RESERVEKADER VAN 1902 TOT 1940

Bericht door Bram1940 »

Het brevet waardoor de onderofficier toetrad tot het korps van beroepsonderofficieren, ingesteld in 1934.

Brevet Korps Beroepsonderofficieren.png
Je hebt niet voldoende permissies om de bijlagen van dit bericht te bekijken.
Bram1940
Beheerder
Berichten: 2271
Lid geworden op: 29 mei 2011 13:25

Re: GRADEN VAN HET KADER DER ONDEROFFICIEREN EN HET RESERVEKADER VAN 1902 TOT 1940

Bericht door Bram1940 »

Een bekwaamheidsdiploma autotechniek, afgeleverd door de School van de Automobiele Diensten in Borsbeek in 1937. Adjudant Libotte werd als "Vlaamse" onderofficier gefeliciteerd door Kolonel Van Roy voor zijn eerste plaats. Adjudant Libotte was een Waal. Door de gewijzigde taalwetgeving moest hij Vlaams leren om in een kazerne van het Nederlandstalige gebied actief te blijven als onderrichter. Het accent kon hij niet verstoppen.

Bekwaamheidsdiploma 1937 ESAu.png
Je hebt niet voldoende permissies om de bijlagen van dit bericht te bekijken.
Bram1940
Beheerder
Berichten: 2271
Lid geworden op: 29 mei 2011 13:25

Re: GRADEN VAN HET KADER DER ONDEROFFICIEREN EN HET RESERVEKADER VAN 1902 TOT 1940

Bericht door Bram1940 »

Een bekwaamheidscertificaat voor een sergeant CSLR van het 3e Linie, Oostende 1928. Billen was van 1907 en was dus van de klas 1927. Op 26/03/1931 werd hij benoemd tot onderluitenant in de reserve en op 26/03/1935 bevorderd tot luitenant in de reserve.

Bekwaamheidscertificaat CSLR.png
Je hebt niet voldoende permissies om de bijlagen van dit bericht te bekijken.
Bram1940
Beheerder
Berichten: 2271
Lid geworden op: 29 mei 2011 13:25

Re: GRADEN VAN HET KADER DER ONDEROFFICIEREN EN HET RESERVEKADER VAN 1902 TOT 1940

Bericht door Bram1940 »

Kolonel Joos van het 4A (hij was er korpscommandant sedert 1913), ging officieel met pensioen in maart 1914, na op 10 december 1913 in Leuven en op 11 december 1913 in Tienen, afscheid genomen te hebben van zijn officieren. Hij werd daarop bevorderd tot generaal-majoor in de reserve. Bij mijn weten, werd hij niet meer opgeroepen in augustus 1914.

Joos (1).png
Joos (2).png
Je hebt niet voldoende permissies om de bijlagen van dit bericht te bekijken.
Bram1940
Beheerder
Berichten: 2271
Lid geworden op: 29 mei 2011 13:25

Re: EVOLUTIE VAN HET KADER DER ONDEROFFICIEREN EN HET RESERVEKADER VAN 1902 TOT 1940

Bericht door Bram1940 »

Bram1940 schreef: 01 mar 2023 23:38 Twee voorbeelden van vesten model 1935 voor adjudant CSLR. Let op de rechte mouwafboordingen. De vest van het 8e Linie werd gemaakt door een kleermaker uit Leuven. De vest van een instructeur van het 12e Linie werd - naar verluid - gevonden in een huis in Charleroi "in onverdachte tijden".
Wat de vest uit het Leuvense betreft, heb ik de ware identiteit van de eigenaar nog niet kunnen achterhalen. Wat ik wel weet, is dat de kleermaker, Jean-Baptiste De Craan (Zandvliet, 01/01/1876), gehuwd met Jeanne Asselberghs (Antwerpen, 05/12/1876), al actief was in Leuven voor 1922. In 1922 was JB immers lid geworden van de Leuvense vereniging "de mannen van 1876". Vermoedelijk was Jean-Baptiste met twee andere familieleden verhuisd naar Leuven. In de Brusselsestraat 9 woonde immers ook François De Craan die voorzitter was van de Nationale Federatie der Wapenstilstand-Vrijwilligers “Armicitia”. In de Brusselsestraat 2 had je kleermaker Charles De Craan.

In de periode 1938-1940 zou de kledingwinkel De Craan gevestigd geweest zijn in de Brusselsestraat 35 (vermoedelijk met extra vestigingen in de Brusselsestraat 2 en 9). In een advertentie van 14/11/1941 gebruikte men de naam "JEAN DE CRAAN en ZONEN, Brusselsche str. 35 te Leuven". In 1947 vierde het koppel hun 50ste huwelijksverjaardag. In 1959 werd het vrij uitgebreide atelier in twee verdiepingen op 15 are te koop gezet en eindigde vermoedelijk de kledingbusiness van de familie De Craan in het Leuvense.

De datum op het etiket in de vest is dan ook vermoedelijk de fabricagedatum. De vest wijkt nochtans af van de toen geldende voorschriften.

Groeten,
Bram
Plaats reactie

Terug naar “Het interbellum - l'entre-deux-guerres”