BESCHERMING TEGEN GIFTIGE STOFFEN
Geplaatst: 21 mar 2015 01:08
BESCHERMING TEGEN GIFTIGE STOFFEN
(zie ook de topics over de gasmaskers onder “De QM (militaria)” – “1915-1940”)
Het Belgisch leger sluit de Eerste Wereldoorlog af, zoals alle betrokken landen, met een erfenis die tot op vandaag is blijven doorwerken, namelijk het mogelijke gebruik van strijdgassen en de bescherming tegen deze stoffen. Onder strijdgassen verstond men tijdens het interbellum de gassen, vloeistoffen en vaste stoffen die, verspreid in de dampkring, een giftige werking kunnen hebben op het menselijk stelsel. De gassen, nevel of dampen door deze producten voortgebracht, zijn zwaarder dan de lucht. Zij blijven dicht bij de grond hangen en verspreiden zich in alle spleten en openingen in het terrein. Vaste stofdeeltjes vallen langzaam op de grond. Een leger dat niet voorbereid was om een gasaanval te doorstaan, zou een aanzienlijke uitputting van effectieven teweeg brengen en een krachtige aanslag plegen op het moreel van de troepen. Tegenover opgeleide en zorgzame troepen waren de effecten eerder beperkt.
In het Belgisch leger werden de strijdgassen opgedeeld volgens hun fysiologische uitwerking, m.a.w. de uitwerking op het functioneren van levende wezens. De voornaamste gekende producten waren:
- Fosgeen (chloorstofoxycloride, dichloormethanon): stikgas bij gewone temperatuur
- Pikrylchloride: in druppels verspreid werken de dampen verstikkend en traanverwekkend
- Chlooracetofenon: vaste stof waarvan de dampen traanverwekkend zijn
- Difenylamine chloorarsine: vaste stofdeeltjes in de atmosfeer die doen niezen
- Lewisiet en Yperiet (mosterdgas): wordt in de vorm van vaste stofdeeltjes verspreid. De vloeistofdeeltjes of de damp werken prikkelend en blaartrekkend. Het heeft een verwoestend effect op de luchtwegen en de ogen (maar ook op de schaamdelen en de aars) en kan, bij hogere dosissen, doofheid, blindheid en kanker veroorzaken. De symptomen verschijnen pas enkele uren na blootstelling.
Tactisch gezien, wordt een onderscheid gemaakt tussen de vluchtige stoffen (fosgeen), bestendige stoffen met onmiddellijke uitwerking (pikrylchloride, chlooracetofenon) en bestendige stoffen met vertraagde uitwerking (lewisiet en mosterdgas).
Deze toxische producten konden, puur of vermengd, verspreid worden door middel van projectielen, golven (chloor en fosgeen) uit batterijen flessen, toxische dampen, granaten en vliegtuigbommen.
Vermoedelijk door de meteorologische omstandigheden (windrichting, windsnelheid etc.) aan het IJzerfront werd het Belgische leger aan de IJzer niet op dezelfde wijze blootgesteld aan strijdgassen als de andere strijdende partijen. De Duitsers konden de aanvankelijk door hen gebruikte strijdgassen slechts tegen de Belgen inzetten van één dag op zes (voortdrijvende gaswolken) tot één dag op veertien (gasgranaten). Later, met het gebruik van Yperietgranaten, kon dat iedere dag. Bovendien werden deze granaten voornamelijk gebruikt om een doorbraak te forceren, wat aan het Belgische IJzerfront nagenoeg onmogelijk was door de onderwaterzetting.
Volgende gasbeschietingen werden gerapporteerd:
22/04/1915 chloorgaswolken en traangasgranaten (T-Stoff) bij Steenstrate
24/04/1915 : gasgranaten met T-Stoff bij Lizerne
27/04/1915 : chloorgaswolken bij Steenstrate - Lizerne
12/08/1915 : gasgranaten met broomaceton (B-Stoff) bij Noordschote
08/08/1916 : gasgranaten met chloor en fosgeen bij Boezinge
29/08/1916 : gasgranaten met difosgeen (Per-Stoff) bij Noordschote
23/04/1917 : chloorgaswolken bij Nieuwpoort
04/05/1917 : gasgranaten bij Nieuwpoort en Diksmuide
Vanaf juni 1917 : gasgranaten in verschillende sectoren (Ramskapelle, Pervijze, Kaaskerke, Nieuwkapelle, …)
Vanaf november 1917 : mosterdgasgranaten in verschillende sectoren (Pervijze, Oostkerke, Nieuwkapelle, Merkem)
Vanaf mei 1918 : gasbeschietingen in o.a. de sectoren Nieuwpoort en Steenstrate, Boezinge, Langemark en tijdens het bevrijdingsoffensief op Staden, Moorslede, Loppem, Bellem, Zomergem en Hansbeke.
Vanaf november 1917 gebruikte de Belgische artillerie ook zelf Franse, Britse en buitgemaakte Duitse gasgranaten. In totaal zou de Belgische artillerie er tussen 190.000 en 260.000 verschoten hebben op de Duitse stellingen.
Aanvankelijk hadden de Belgische soldaten geen bescherming. Al spoedig na de aanval van 22/04/1915 begon men met in vloeistof gedrenkte doeken om via de kompressen C1, C2 en C3, de P2-tampons (Polyvalent), de T-maskers (T, TN, TNH en LTN; Tambuté) bij de M2-maskers te belanden. Pas later in 1918 kwamen de eerste ARS-gasmaskers (Appareils Respiratoires Spéciaux) in gebruik bij het Belgisch leger (bij het Franse leger was dit vanaf februari 1918).
Per regiment had men bovendien verscheidene Vermorel-sproeiers om de plaatsen te ontsmetten waar voorheen gas was neergestreken.
Voor bijzondere doeleinden konden ook zwaardere toestellen (met zuurstofflessen) van het merk Draeger (vrij delicaat) gebruikt worden, later aangevuld door Tissot-maskers (klein model – petit modèle).
De meeste gasdoden aan Belgische zijde vielen pas laat in de oorlog. In de medische installaties werden 6.390 gasslachtoffers geteld. Het dodentol aan Belgische zijde door strijdgassen ligt tussen 260 en 400. Tijdens het eindoffensief hadden de frontsoldaten twee gasmaskers, namelijk een ARS- en een M2-gasmasker.
Eenmaal de wapenstilstand getekend, verdwijnt het doembeeld van de strijdgassen niet. Gedurende het interbellum zal het onderzoek op het gebied van bescherming tegen deze gassen verder gezet worden. Ter bescherming tegen giftige stoffen werden collectieve en/of individuele beschermingsmiddelen ontwikkeld. De individuele bescherming - gasmaskers, beschermende kledij (handschoenen, werkvesten met kap en overalls in geoliede stof en rubberen laarzen met houten, geoliede stoffen of rubberen zolen) en toestellen die een ruimte van de buitenlucht afzonderen - was het meest effectief. Bovendien was het voor iedere soldaat binnen handbereik op het slagveld. Het was dan ook van cruciaal belang dit bij zich te hebben in de zone’s die blootgesteld konden worden aan gasaanvallen, het onmiddellijk en degelijk te gebruiken en het zo goed te onderhouden als de wapens. De beschermende kledij en de afzonderende toestellen waren eerder bestemd voor eenheden met een bijzondere opdracht.
Tot de collectieve beschermingsmiddelen horen de alarmseinen om de komst of de aanwezigheid van strijdgassen aan te kondigen (via geluidsseinen (claxons, triangels, het luiden van klokken, sirenes of trompetgeschal), optische seinen (lichtpijlen) of per telefoon) de gasvrije schuilplaatsen (gasdichte ruimten of ruimten voorzien van een luchtregenerator), de bescherming van de voeding en de dieren en de ontsmetting van gecontamineerde plaatsen met neutraliserende oplossingen, door verluchting of vuur. Deze oplossingen hadden evenwel geen inwerking op yperiet. Daarvoor moest voornamelijk zuiver water, zeep en/of chloorkalk gebruikt worden.Vanzelfsprekend konden een heel aantal van deze collectieve maatregelen maar ingevoerd worden eens het front gestabiliseerd was.
De eenheidscommandanten en de gespecialiseerde officieren waren verplicht om toezicht uit te oefenen op de reglementaire dotaties en op het nazicht en het onderhoud van het materiaal. In eerste echelon was voorzien dat iedere militair een gasmasker had. Bovendien moest er een reserve aangehouden worden van 4% complete gasmaskers op het totale effectief en 10% gelaatsstukken (onder de verantwoordelijkheid van de eenheidscommandant). In tweede echelon moesten er 10% complete gasmaskers in reserve gehouden worden, alsook 20% filters en 15% gelaatsstukken (onder de verantwoordelijkheid van de gespecialiseerde officier in de grotere eenheid). Een derde echelon moest bevoorraad worden door het Groot Legerpark onder toezicht van de gespecialiseerde officier op het Groot Hoofdkwartier.
Deze gespecialiseerde officieren hadden een speciale opleiding gekregen over de strijdgassen en werden de “officieren Z” genoemd. Hun rol bestond erin om de commandanten van de echelons bij te staan in de onderrichting van de troepen en de materiële organisatie van de bescherming tegen gasaanvallen.
Het bevel tot het gebruik van het gasmasker moest steeds gegeven worden door de commandant van de eenheid wanneer een indicatie leek aan te geven dat er een zijn ondergeschikten een gasaanval ondergingen of dat zulke aanval op komst was. In een instructie van 1922 staat dat, buiten de commandant, het signaal “gasalarm” (d.m.v. optische en geluidssignalen) maar kon gegeven worden door iedere officier die minstens de graad van kapitein bezat of dienst deed als kapitein, wanneer een gasaanval zich naar andere plaatsen zou uitbreiden. In de instructie van 1929 wordt dit niet herhaald.
In deze reeks topics zal ik trachten de discussie op gang te brengen over de ontwikkeling, de aankoop en het gebruik van deze gasmaskers. Iedereen wordt uitgenodigd zijn/haar steentje bij te dragen voor een beter begrip. Het is een onderwerp dat voor eenieder vrij goed toegankelijk is. Belgische legergasmaskers zijn er nog met hopen te vinden. Dankzij Eric Simon zijn we gestuit op een interessant document uit 1932 (zie verder - Archief Moskou, eveneens met dank aan Piot1940 voor de doorverwijzing). Andere bronnen zijn diverse reglementen en instructieboeken uit het interbellum (zie bronnen onderaan).
Een document uit mei 1932 spreekt van volgende gasmaskeronderdelen in gebruik bij of voorzien voor het Belgisch leger op 31 december 1931:
- 30.000 ARS gasmaskers bij het Groot Legerpark (voor opleidingsdoeleinden), dus vermoedelijk de echte Franse
- 30.000 ex-Duitse gasmaskers (voor opleidingsdoeleinden), dus vermoedelijk de zogenaamde gasmaskers model 1918
- 120.000 gasmaskers model 24 en 24-27 (er zullen dus vermoedelijk ergens verschillen geweest zijn in wat nu gemeenzaam gekend is als het model 1924)
Daarnaast waren er in voorraad of in bestelling:
- 60.000 gelaatsstukken in leder model 1928 (in de verzamelaarswereld gekend als model 1929) met rubberen slang (in bestelling) en 60.000 rubberen slangen (blijkbaar reeds geleverd)
- 120.000 gelaatsstukken in rubber model 1929 (het zogenaamde "nieuw model", "model 1931", of “model 1934”) met rubberen slang
- 120.000 filterbussen model 1928 waarvan 60.000 bestemd voor de gelaatsstukken model 1928 en 60.000 voor de gelaatsstukken model 1929
Nog te leveren op dat moment en voorzien voor eind 1932:
- 120.000 extra gelaatsstukken model 1929 met rubberen slang
- 120.000 filterbussen model 1931
Het Opperbevel heeft de productie van het model met het lederen gelaatsstuk dus NIET stilgelegd om op zoek te gaan naar een ander model, aangezien die exemplaren nog moesten gemaakt worden op het moment dat er al 120.000 rubberen gelaatsstukken in voorraad lijken te zijn in 1932.
Er moet een onderscheid gemaakt worden in de gelaatsstukken en de filterdozen om het model aan te duiden. Het lederen model 1928 gelaatsstuk kwam blijkbaar enkel voor met de filterdoos model 1928, terwijl het rubberen model 1929 gelaatsstuk kon voorkomen zowel met filterdozen model 1928 als met filterdozen model 1931.
Interessant om weten is dat de lederen gelaatsstukken model 1928 vervaardigd zouden worden door het “Constructiearsenaal” die de grondstoffen ervoor al had aangekocht (met middelen op het budget van 1928). Er wordt niet verduidelijkt welke materialen er reeds gekocht werden. Vermoed mag worden dat het gaat om het leder, het materiaal voor de prangen en de bodem met buismondingen (deze laatste vervaardigd door Pirelli).
Zonder rekening te houden met de 60.000 lederen gelaatsstukken die in mei 1932 nog moesten vervaardigd worden en rekening houdend met de levering van die extra 120.000 eenheden, komen we aan 30.000 (ARS) + 30.000 (ex-Duitse) + 120.000 (gelaatsstuk 1929 en filterdoos 1928) + 120.000 (gelaatsstuk 1929 en filterdoos 1931) = 300.000 volledige gasmaskers. De auteur rekent erop dat men met deze eenheden het leger op oorlogsvoet grotendeels kan uitrusten. Er is op dat moment dus nog geen sprake van om eender welk model in voorraad al definitief af te schrijven.
Om iedereen (leger op oorlogsvoet) te voorzien van een gasmasker was er op dat moment nog een grote budgettaire inspanning vereist. Er werkt gewerkt naar 550.000 gasmaskers. Dat liet dan nog niet toe een reserve aan te leggen in geval van oorlog. Volgende bedragen werden vooropgesteld: voor het bijwerken van de modellen 1924 en 1924-27: 2.000.000 Bfr; voor de bestellingen in uitvoering tot 1931: 3.500.000 Bfr; extra (volledige) gasmaskers om heel het leger uit te rusten: 21.000.000 Bfr. Er werden eveneens 3000 stuks beschermende kledij voorzien (raming van 2.250.000 Bfr).
Bronnen :
- VERBEKE, R., De chemische oorlog en het Belgische leger in Shrapnel, eerste Kwartaal 2006, WFA, Rumbeke, p. 11 e.v.
- Diverse internetsites waaronder http://users.skynet.be/flexaret/index.html?x=100&y=19, http://www.google.com/patents/US1762695, http://mygasmaskcollection.blogspot.be/ ... ction.html
- Bescherming tegen giftige stoffen in Handboek voor het Reserve-kader der Infanterie, Militair Cartografisch Instituut, Brussel, 1932,pp. 247-257
- Handboek voor de Vorming van de Infanterist,Militair Landkaartinstituut, 1932, pp. 126-134
- Leruittes Handbüchlein Fûr den Infanteristen, Verlag von Ad. Wesmael-Charlier, Namur, 1925, pp. 121-125
- Protection contre les produits toxiques in Manuel pour les Cadres de Réserve d’Artillerie, Institut Cartografique Militaire, 1933 (met diverse bijwerkingen), pp. 121-130
- Instruction concernant la protection contre les produits toxiques in Bulletin d’Information des Officiers de Réserve, EMGA, Bruxelles, 3e trimestre 1922, p. 247-269
- Instruction concernant la protection contre les produits toxiques in Bulletin d’Information des Officiers de Réserve, EMGA, Bruxelles, 1er trimestre 1929, p. 20-57
(zie ook de topics over de gasmaskers onder “De QM (militaria)” – “1915-1940”)
Het Belgisch leger sluit de Eerste Wereldoorlog af, zoals alle betrokken landen, met een erfenis die tot op vandaag is blijven doorwerken, namelijk het mogelijke gebruik van strijdgassen en de bescherming tegen deze stoffen. Onder strijdgassen verstond men tijdens het interbellum de gassen, vloeistoffen en vaste stoffen die, verspreid in de dampkring, een giftige werking kunnen hebben op het menselijk stelsel. De gassen, nevel of dampen door deze producten voortgebracht, zijn zwaarder dan de lucht. Zij blijven dicht bij de grond hangen en verspreiden zich in alle spleten en openingen in het terrein. Vaste stofdeeltjes vallen langzaam op de grond. Een leger dat niet voorbereid was om een gasaanval te doorstaan, zou een aanzienlijke uitputting van effectieven teweeg brengen en een krachtige aanslag plegen op het moreel van de troepen. Tegenover opgeleide en zorgzame troepen waren de effecten eerder beperkt.
In het Belgisch leger werden de strijdgassen opgedeeld volgens hun fysiologische uitwerking, m.a.w. de uitwerking op het functioneren van levende wezens. De voornaamste gekende producten waren:
- Fosgeen (chloorstofoxycloride, dichloormethanon): stikgas bij gewone temperatuur
- Pikrylchloride: in druppels verspreid werken de dampen verstikkend en traanverwekkend
- Chlooracetofenon: vaste stof waarvan de dampen traanverwekkend zijn
- Difenylamine chloorarsine: vaste stofdeeltjes in de atmosfeer die doen niezen
- Lewisiet en Yperiet (mosterdgas): wordt in de vorm van vaste stofdeeltjes verspreid. De vloeistofdeeltjes of de damp werken prikkelend en blaartrekkend. Het heeft een verwoestend effect op de luchtwegen en de ogen (maar ook op de schaamdelen en de aars) en kan, bij hogere dosissen, doofheid, blindheid en kanker veroorzaken. De symptomen verschijnen pas enkele uren na blootstelling.
Tactisch gezien, wordt een onderscheid gemaakt tussen de vluchtige stoffen (fosgeen), bestendige stoffen met onmiddellijke uitwerking (pikrylchloride, chlooracetofenon) en bestendige stoffen met vertraagde uitwerking (lewisiet en mosterdgas).
Deze toxische producten konden, puur of vermengd, verspreid worden door middel van projectielen, golven (chloor en fosgeen) uit batterijen flessen, toxische dampen, granaten en vliegtuigbommen.
Vermoedelijk door de meteorologische omstandigheden (windrichting, windsnelheid etc.) aan het IJzerfront werd het Belgische leger aan de IJzer niet op dezelfde wijze blootgesteld aan strijdgassen als de andere strijdende partijen. De Duitsers konden de aanvankelijk door hen gebruikte strijdgassen slechts tegen de Belgen inzetten van één dag op zes (voortdrijvende gaswolken) tot één dag op veertien (gasgranaten). Later, met het gebruik van Yperietgranaten, kon dat iedere dag. Bovendien werden deze granaten voornamelijk gebruikt om een doorbraak te forceren, wat aan het Belgische IJzerfront nagenoeg onmogelijk was door de onderwaterzetting.
Volgende gasbeschietingen werden gerapporteerd:
22/04/1915 chloorgaswolken en traangasgranaten (T-Stoff) bij Steenstrate
24/04/1915 : gasgranaten met T-Stoff bij Lizerne
27/04/1915 : chloorgaswolken bij Steenstrate - Lizerne
12/08/1915 : gasgranaten met broomaceton (B-Stoff) bij Noordschote
08/08/1916 : gasgranaten met chloor en fosgeen bij Boezinge
29/08/1916 : gasgranaten met difosgeen (Per-Stoff) bij Noordschote
23/04/1917 : chloorgaswolken bij Nieuwpoort
04/05/1917 : gasgranaten bij Nieuwpoort en Diksmuide
Vanaf juni 1917 : gasgranaten in verschillende sectoren (Ramskapelle, Pervijze, Kaaskerke, Nieuwkapelle, …)
Vanaf november 1917 : mosterdgasgranaten in verschillende sectoren (Pervijze, Oostkerke, Nieuwkapelle, Merkem)
Vanaf mei 1918 : gasbeschietingen in o.a. de sectoren Nieuwpoort en Steenstrate, Boezinge, Langemark en tijdens het bevrijdingsoffensief op Staden, Moorslede, Loppem, Bellem, Zomergem en Hansbeke.
Vanaf november 1917 gebruikte de Belgische artillerie ook zelf Franse, Britse en buitgemaakte Duitse gasgranaten. In totaal zou de Belgische artillerie er tussen 190.000 en 260.000 verschoten hebben op de Duitse stellingen.
Aanvankelijk hadden de Belgische soldaten geen bescherming. Al spoedig na de aanval van 22/04/1915 begon men met in vloeistof gedrenkte doeken om via de kompressen C1, C2 en C3, de P2-tampons (Polyvalent), de T-maskers (T, TN, TNH en LTN; Tambuté) bij de M2-maskers te belanden. Pas later in 1918 kwamen de eerste ARS-gasmaskers (Appareils Respiratoires Spéciaux) in gebruik bij het Belgisch leger (bij het Franse leger was dit vanaf februari 1918).
Per regiment had men bovendien verscheidene Vermorel-sproeiers om de plaatsen te ontsmetten waar voorheen gas was neergestreken.
Voor bijzondere doeleinden konden ook zwaardere toestellen (met zuurstofflessen) van het merk Draeger (vrij delicaat) gebruikt worden, later aangevuld door Tissot-maskers (klein model – petit modèle).
De meeste gasdoden aan Belgische zijde vielen pas laat in de oorlog. In de medische installaties werden 6.390 gasslachtoffers geteld. Het dodentol aan Belgische zijde door strijdgassen ligt tussen 260 en 400. Tijdens het eindoffensief hadden de frontsoldaten twee gasmaskers, namelijk een ARS- en een M2-gasmasker.
Eenmaal de wapenstilstand getekend, verdwijnt het doembeeld van de strijdgassen niet. Gedurende het interbellum zal het onderzoek op het gebied van bescherming tegen deze gassen verder gezet worden. Ter bescherming tegen giftige stoffen werden collectieve en/of individuele beschermingsmiddelen ontwikkeld. De individuele bescherming - gasmaskers, beschermende kledij (handschoenen, werkvesten met kap en overalls in geoliede stof en rubberen laarzen met houten, geoliede stoffen of rubberen zolen) en toestellen die een ruimte van de buitenlucht afzonderen - was het meest effectief. Bovendien was het voor iedere soldaat binnen handbereik op het slagveld. Het was dan ook van cruciaal belang dit bij zich te hebben in de zone’s die blootgesteld konden worden aan gasaanvallen, het onmiddellijk en degelijk te gebruiken en het zo goed te onderhouden als de wapens. De beschermende kledij en de afzonderende toestellen waren eerder bestemd voor eenheden met een bijzondere opdracht.
Tot de collectieve beschermingsmiddelen horen de alarmseinen om de komst of de aanwezigheid van strijdgassen aan te kondigen (via geluidsseinen (claxons, triangels, het luiden van klokken, sirenes of trompetgeschal), optische seinen (lichtpijlen) of per telefoon) de gasvrije schuilplaatsen (gasdichte ruimten of ruimten voorzien van een luchtregenerator), de bescherming van de voeding en de dieren en de ontsmetting van gecontamineerde plaatsen met neutraliserende oplossingen, door verluchting of vuur. Deze oplossingen hadden evenwel geen inwerking op yperiet. Daarvoor moest voornamelijk zuiver water, zeep en/of chloorkalk gebruikt worden.Vanzelfsprekend konden een heel aantal van deze collectieve maatregelen maar ingevoerd worden eens het front gestabiliseerd was.
De eenheidscommandanten en de gespecialiseerde officieren waren verplicht om toezicht uit te oefenen op de reglementaire dotaties en op het nazicht en het onderhoud van het materiaal. In eerste echelon was voorzien dat iedere militair een gasmasker had. Bovendien moest er een reserve aangehouden worden van 4% complete gasmaskers op het totale effectief en 10% gelaatsstukken (onder de verantwoordelijkheid van de eenheidscommandant). In tweede echelon moesten er 10% complete gasmaskers in reserve gehouden worden, alsook 20% filters en 15% gelaatsstukken (onder de verantwoordelijkheid van de gespecialiseerde officier in de grotere eenheid). Een derde echelon moest bevoorraad worden door het Groot Legerpark onder toezicht van de gespecialiseerde officier op het Groot Hoofdkwartier.
Deze gespecialiseerde officieren hadden een speciale opleiding gekregen over de strijdgassen en werden de “officieren Z” genoemd. Hun rol bestond erin om de commandanten van de echelons bij te staan in de onderrichting van de troepen en de materiële organisatie van de bescherming tegen gasaanvallen.
Het bevel tot het gebruik van het gasmasker moest steeds gegeven worden door de commandant van de eenheid wanneer een indicatie leek aan te geven dat er een zijn ondergeschikten een gasaanval ondergingen of dat zulke aanval op komst was. In een instructie van 1922 staat dat, buiten de commandant, het signaal “gasalarm” (d.m.v. optische en geluidssignalen) maar kon gegeven worden door iedere officier die minstens de graad van kapitein bezat of dienst deed als kapitein, wanneer een gasaanval zich naar andere plaatsen zou uitbreiden. In de instructie van 1929 wordt dit niet herhaald.
In deze reeks topics zal ik trachten de discussie op gang te brengen over de ontwikkeling, de aankoop en het gebruik van deze gasmaskers. Iedereen wordt uitgenodigd zijn/haar steentje bij te dragen voor een beter begrip. Het is een onderwerp dat voor eenieder vrij goed toegankelijk is. Belgische legergasmaskers zijn er nog met hopen te vinden. Dankzij Eric Simon zijn we gestuit op een interessant document uit 1932 (zie verder - Archief Moskou, eveneens met dank aan Piot1940 voor de doorverwijzing). Andere bronnen zijn diverse reglementen en instructieboeken uit het interbellum (zie bronnen onderaan).
Een document uit mei 1932 spreekt van volgende gasmaskeronderdelen in gebruik bij of voorzien voor het Belgisch leger op 31 december 1931:
- 30.000 ARS gasmaskers bij het Groot Legerpark (voor opleidingsdoeleinden), dus vermoedelijk de echte Franse
- 30.000 ex-Duitse gasmaskers (voor opleidingsdoeleinden), dus vermoedelijk de zogenaamde gasmaskers model 1918
- 120.000 gasmaskers model 24 en 24-27 (er zullen dus vermoedelijk ergens verschillen geweest zijn in wat nu gemeenzaam gekend is als het model 1924)
Daarnaast waren er in voorraad of in bestelling:
- 60.000 gelaatsstukken in leder model 1928 (in de verzamelaarswereld gekend als model 1929) met rubberen slang (in bestelling) en 60.000 rubberen slangen (blijkbaar reeds geleverd)
- 120.000 gelaatsstukken in rubber model 1929 (het zogenaamde "nieuw model", "model 1931", of “model 1934”) met rubberen slang
- 120.000 filterbussen model 1928 waarvan 60.000 bestemd voor de gelaatsstukken model 1928 en 60.000 voor de gelaatsstukken model 1929
Nog te leveren op dat moment en voorzien voor eind 1932:
- 120.000 extra gelaatsstukken model 1929 met rubberen slang
- 120.000 filterbussen model 1931
Het Opperbevel heeft de productie van het model met het lederen gelaatsstuk dus NIET stilgelegd om op zoek te gaan naar een ander model, aangezien die exemplaren nog moesten gemaakt worden op het moment dat er al 120.000 rubberen gelaatsstukken in voorraad lijken te zijn in 1932.
Er moet een onderscheid gemaakt worden in de gelaatsstukken en de filterdozen om het model aan te duiden. Het lederen model 1928 gelaatsstuk kwam blijkbaar enkel voor met de filterdoos model 1928, terwijl het rubberen model 1929 gelaatsstuk kon voorkomen zowel met filterdozen model 1928 als met filterdozen model 1931.
Interessant om weten is dat de lederen gelaatsstukken model 1928 vervaardigd zouden worden door het “Constructiearsenaal” die de grondstoffen ervoor al had aangekocht (met middelen op het budget van 1928). Er wordt niet verduidelijkt welke materialen er reeds gekocht werden. Vermoed mag worden dat het gaat om het leder, het materiaal voor de prangen en de bodem met buismondingen (deze laatste vervaardigd door Pirelli).
Zonder rekening te houden met de 60.000 lederen gelaatsstukken die in mei 1932 nog moesten vervaardigd worden en rekening houdend met de levering van die extra 120.000 eenheden, komen we aan 30.000 (ARS) + 30.000 (ex-Duitse) + 120.000 (gelaatsstuk 1929 en filterdoos 1928) + 120.000 (gelaatsstuk 1929 en filterdoos 1931) = 300.000 volledige gasmaskers. De auteur rekent erop dat men met deze eenheden het leger op oorlogsvoet grotendeels kan uitrusten. Er is op dat moment dus nog geen sprake van om eender welk model in voorraad al definitief af te schrijven.
Om iedereen (leger op oorlogsvoet) te voorzien van een gasmasker was er op dat moment nog een grote budgettaire inspanning vereist. Er werkt gewerkt naar 550.000 gasmaskers. Dat liet dan nog niet toe een reserve aan te leggen in geval van oorlog. Volgende bedragen werden vooropgesteld: voor het bijwerken van de modellen 1924 en 1924-27: 2.000.000 Bfr; voor de bestellingen in uitvoering tot 1931: 3.500.000 Bfr; extra (volledige) gasmaskers om heel het leger uit te rusten: 21.000.000 Bfr. Er werden eveneens 3000 stuks beschermende kledij voorzien (raming van 2.250.000 Bfr).
Bronnen :
- VERBEKE, R., De chemische oorlog en het Belgische leger in Shrapnel, eerste Kwartaal 2006, WFA, Rumbeke, p. 11 e.v.
- Diverse internetsites waaronder http://users.skynet.be/flexaret/index.html?x=100&y=19, http://www.google.com/patents/US1762695, http://mygasmaskcollection.blogspot.be/ ... ction.html
- Bescherming tegen giftige stoffen in Handboek voor het Reserve-kader der Infanterie, Militair Cartografisch Instituut, Brussel, 1932,pp. 247-257
- Handboek voor de Vorming van de Infanterist,Militair Landkaartinstituut, 1932, pp. 126-134
- Leruittes Handbüchlein Fûr den Infanteristen, Verlag von Ad. Wesmael-Charlier, Namur, 1925, pp. 121-125
- Protection contre les produits toxiques in Manuel pour les Cadres de Réserve d’Artillerie, Institut Cartografique Militaire, 1933 (met diverse bijwerkingen), pp. 121-130
- Instruction concernant la protection contre les produits toxiques in Bulletin d’Information des Officiers de Réserve, EMGA, Bruxelles, 3e trimestre 1922, p. 247-269
- Instruction concernant la protection contre les produits toxiques in Bulletin d’Information des Officiers de Réserve, EMGA, Bruxelles, 1er trimestre 1929, p. 20-57