Jaren geleden werd onderstaand artikel en foto's mij toegestuurd door onze eigen Bram1940.
DE EERSTE KLEURLING IN HET BELGISCH LEGER
Op 12 december 1912 neemt een zekere DROEVEN J. dienst in het Belgisch leger. Deze mulat was de zoon van een Belgische wapenmaker (vermoord in Congo in 1910) en een Congolese vrouw uit de omgeving van Ngandu. DROEVEN, die zo de eerste kleurling wordt in het Belgisch leger, komt terecht bij het 2e Regiment Grenadiers. Op 26 oktober 1913 wordt hij zelfs bevorderd tot korporaal nadat hij op een examen vijfde geëindigd was op zevenentwintig kandidaten.
Nochtans reageerde de militaire overheid aanvankelijk niet enthousiast op diens inlijving. Ook in de pers ontstond een hele controverse over het feit of een “neger” wel kon deel uitmaken van het Belgisch leger. Reeds voor hem zouden ook andere zwarten gesolliciteerd hebben naar een plaats in het leger, maar hun kandidatuur werd steeds geweigerd. Nochtans verwierf iedere Congolees door de annexatie van Congo in feite de Belgische nationaliteit. In de toenmalige koloniale geest was men er echter voor bevreesd dat een kleurling bevelen zou geven aan een blanke en zo het superieure beeld van de blanke zou aantasten. Dus kan men zich voorstellen hoe groot de controverse moet geweest zijn nadat in een krantenartikel bekend gemaakt werd dat het de ambitie was van DROEVEN om terug te keren naar Congo en er als officier te dienen in de Openbare Weermacht.
In juni 1915 verschijnt er dan een artikel waarin vermoed werd dat DROEVEN sneuvelde op het veld van eer daar hij vermist was. In werkelijkheid had hij zijn eenheid in Ramskapelle verlaten rond 22 oktober 1914, terwijl zijn eenheid zich begaf naar het front. Via Amiens kwam hij in Parijs terecht.
Op 21 juni 1918 wordt DROEVEN onder arrest geplaatst bij de Belgische rijkswachtbrigade van de Gare du Nord in Parijs. Reeds voordien werd hij opgemerkt door zijn weinig hoffelijk gedrag in de etablissementen aldaar. In Parijs verklaart hij dat hij gevlucht was voor de aanhoudende bombardementen.
Van de cel in Parijs gaat het via de Belgische basis te Calais naar De Panne, waar hij aan zijn verklaring toevoegt dat de voornaamste reden van zijn vlucht was dat blanke soldaten hem gezegd hadden dat hij als kleurling nooit bevelen zou kunnen uitdelen aan blanke soldaten. De Krijgsraad van de 6e Legerdivisie veroordeelt hem tot drie jaar incorporatie in een strafcompagnie wegens desertie in oorlogstijd en 28 dagen hechtenis in een militaire gevangenis wegens het achterhouden van militaire uitrustingsstukken. Hij wordt tevens gedegradeerd tot soldaat.
Op 14 februari 1919 gaat hij over naar het 9e Regiment Artillerie, waarna hij verscheidene keren met onbepaald verlof gaat en terug opgeroepen wordt.
Herhaalde aanvragen om amnestie op basis van de wet van 20 juli 1921 werden niet ingewilligd. Een aanvraag om frontstrepen werd eveneens geweigerd. Na het einde van de Eerste Wereldoorlog huwt hij een Zwitserse en adopteert haar zoon. Bij deze vrouw krijgt hij nog een eigen zoon. Na haar dood, keert hij zonder kinderen terug naar Congo waar hij een plantage beheert. In Kongo huwt hij een tweede keer en krijgt er twee dochters. Op 12 december 1945 overlijdt de eerste kleurling in het Belgische leger.
Naast DROEVEN dienden er nog enkele tientallen Congolezen aan het IJzerfront. Een tiental daarvan sneuvelde, werd zwaar gewond of werd krijgsgevangen genomen. In augustus 1914 werd er zelfs een heus Congolees vrijwilligerskorps opgericht, bestaande uit voornamelijk oud-kolonialen, onder leiding van kolonel Chaltin. Vier Congolezen maakten er deel van uit. Aangezien dit vrijwilligerskorps slecht bewapend en slecht getraind was, leed ze zware verliezen bij de gevechten rond Namen. Het merendeel van de manschappen werd krijgsgevangen genomen. Plannen (in 1915 en 1916) om, zoals de andere geallieerde legers, koloniale troepen in te zetten aan het IJzerfront, bleven in de schuif liggen onder druk van koloniale belangengroepen.
Na de oorlog begon de zoektocht naar werk, wat voor kleurlingen vaak uiterst moeizaam verliep. Door de enen werden zij aanzien als een curiosum, nog vaker werden zij onthaald op beledigend tot zelfs vijandig gedrag. Er werd zelfs aangedrongen op hun terugkeer, maar zover kwam het niet. Een van de redenen was dat de koloniale overheid ze liever hier hield, zodat ze niet konden gaan verkondigen dat zij gezien hadden hoe ook blanken vier jaar in de modder moesten ploeteren.